Выбрать главу

De kender zuchtte. Het was een prachtige nacht. Waarom voelde hij zich dan zo slecht op zijn gemak? Hoorde hij daar nu iets? Een knappend twijgje? Geschrokken en met ingehouden adem om beter te kunnen horen keek Tas om zich heen. Niets. Stilte. Hij blikte omhoog, naar de hemel, en zag het sterrenbeeld van Paladijn, de Platina Draak, dat om het sterrenbeeld Gilean, de Weegschaal, draaide. Tegenover Paladijn – zodat ze elkaar scherp in de gaten konden houden – stond het sterrenbeeld van de Koningin van de Duisternis, Tachisis, de Vijfkoppige Draak.

‘Je bent wel heel ver weg daarboven,’ zei Tas tegen de Platina Draak. ‘En je moet een hele wereld in de gaten houden, niet alleen ons. Ik weet zeker dat je het niet erg vindt als ik vannacht ook de wacht hou. Dat is natuurlijk niet beledigend bedoeld. Ik heb alleen het gevoel dat iemand anders daarboven ons ook in de gaten houdt, als je begrijpt wat ik bedoel.’ De kender rilde. ‘Ik weet niet waarom ik me opeens zo raar voel. Misschien komt het gewoon doordat we zo dicht bij het Duisterwold zijn, en... nou ja, omdat ik kennelijk voor iedereen verantwoordelijk ben.’

Dat was een onplezierige gedachte voor een kender. Tas was natuurlijk gewend voor zichzelf verantwoordelijk te zijn, maar toen hij nog samen met Tanis en de anderen reisde, was er altijd iemand anders verantwoordelijk geweest voor de groep als geheel. Er waren sterke, geoefende krijgers bij geweest...

Wat was dat? Nu hoorde hij wel degelijk iets. Hij sprong overeind en bleef doodstil staan, starend in de duisternis. Even bleef het stil, toen klonk er geritsel, en...

Een eekhoorn. Tas slaakte een zucht die helemaal uit zijn tenen kwam.

‘Nu ik toch sta, gooi ik nog even een houtblok op het vuur,’ zei hij bij zichzelf. Hij haastte zich ernaartoe en keek in het voorbijgaan vluchtig en met een steek van verdriet naar Caramon. Het zou veel gemakkelijker zijn geweest om in het donker de wacht te houden als hij op Caramons sterke arm had kunnen rekenen. Maar de krijger lag op zijn rug op de grond met zijn ogen dicht en zijn mond open tevreden te ronken. Met haar lijfje om Caramons laars gevouwen en haar hoofd op zijn voet lag ook Boepoe te snurken. Verderop, zo ver mogelijk bij hen vandaan, sliep vrouwe Crysania, vredig, met haar smetteloze wang op haar gevouwen handen.

Met een beverige zucht gooide Tas extra hout op het vuur. Hij wachtte tot de vlammen weer oplaaiden en ging zitten om de wacht te houden, ingespannen turend naar de in duisternis gehulde bomen waarvan het gefluister nu een dreigende ondertoon had. Toen hoorde hij het weer.

‘Een eekhoorn,’ fluisterde hij resoluut.

Bewoog daar iets in de schaduw? In de verte klonk gekraak, als van een twijgje dat doormidden brak. Dat kon geen eekhoorn zijn. Tas zocht op de tast in een van zijn buidels en omklemde een klein mes.

Het woud bewoog. De bomen kwamen dichterbij.

Tas wilde een waarschuwende kreet slaken, maar een dunne tak greep hem bij zijn arm...

‘Ai!’ gilde Tas. Hij rukte zich los en stak met zijn mes op de tak in.

Er klonk een verwensing en een kreet van pijn. De tak liet hem los, en Tas slaakte een zucht van verlichting. Hij was nog nooit een boom tegengekomen die kon schreeuwen van de pijn. Wat ze ook tegenover zich hadden, het waren levende, ademende wezens...

‘We worden aangevallen!’ riep de kender, terwijl hij wankel een paar stappen achteruit deed. ‘Caramon! Help! Caramon!’

Twee jaar geleden zou de grote krijger meteen overeind zijn gesprongen, zijn hand al op het gevest van zijn zwaard, alert en klaar voor de strijd. Maar nu zag Tas, die snel zijn rug naar het vuur keerde en alleen het kleine mesje had om zijn tegenstander op afstand te houden, dat Caramon in zijn benevelde slaap zijn hoofd tevreden opzij liet zakken.

‘Vrouwe Crysania!’ gilde Tas verwilderd toen hij nog meer donkere gestalten uit het bos zag opduiken. ‘Word wakker! Toe, word nou wakker!’

Nu kon hij de hitte van het vuur voelen. Met zijn blik strak op de dreigende schaduwen gericht, tilde Tas een dikke, brandende tak op – bij de koele helft, hoopte hij – en hield die voor zich.

Hij zag een snelle beweging toen een van de wezens op hem af dook. Tas haalde uit met zijn mes en dreef hem terug. Maar op het moment dat het wezen binnen de lichtkring van zijn fakkel kwam, ving hij er een glimp van op.

‘Caramon!’ gilde hij. ‘Draconen!’

Vrouwe Crysania was nu wakker. Tas zag dat ze rechtop zat en slaperig en verward om zich heen keek.

‘Het vuur!’ riep Tas haar wanhopig toe. ‘Kom naar het vuur toe!’ Struikelend over Boepoe gaf de kender Caramon een schop. ‘Draconen!’ gilde hij opnieuw.

Caramons ene oog ging open, gevolgd door het andere, en hij keek verdwaasd om zich heen.

‘Caramon! De goden zij dank!’ verzuchtte Tas opgelucht.

De grote krijger ging rechtop zitten. Volkomen verward en gedesoriënteerd keek hij om zich heen, maar hij was nog krijger genoeg om zich vagelijk bewust te zijn van het gevaar. Onvast kwam hij overeind, greep zijn zwaard vast en boerde.

‘Wattisser?’ mompelde hij, terwijl hij worstelde om zijn blik scherp te krijgen.

‘Draconen!’ krijste Tasselhof, rondspringend als een duiveltje en zo verwoed zwaaiend met zijn toorts en zijn mes dat hij er zowaar in slaagde zijn vijanden op afstand te houden.

‘Draconen?’ mompelde Caramon, die ongelovig om zich heen blikte. Toen ving hij in het licht van het kampvuur een glimp op van een verwrongen reptielengezicht. Hij sperde zijn ogen open. ‘Draconen!’ grauwde hij. ‘Tanis! Sturm! Bij mij. Raistlin, je magie. We kunnen ze wel aan.’

Hij rukte zijn zwaard uit de schede, slaakte een oorverdovende strijdkreet, en viel plat op zijn gezicht.

Boepoe had zich aan zijn voet vastgeklampt.

‘O, nee!’ kreunde Tas.

Knipperend met zijn ogen en verbaasd zijn hoofd schuddend lag Caramon op de grond, terwijl hij probeerde te bedenken wat er was gebeurd. Boepoe, die ruw wakker was geschud, begon te brullen van pijn en angst en beet Caramon in zijn enkel.

Tas wilde op de gevallen krijger af lopen om hem overeind te helpen – of in elk geval Boepoe van hem af te sleuren – toen hij een kreet hoorde. Vrouwe Crysania! Vervloekt! Hij was haar helemaal vergeten. Met een ruk draaide hij zich om, en hij zag dat de priesteres vocht met een van de drakenmannen.

Zo snel als hij kon rende Tas op hen af, en hij stak woest in op de dracoon. Met een schrille kreet liet die Crysania los en wankelde achteruit. Zijn lichaam veranderde aan Tas’ voeten in steen. Nog net op tijd dacht de kender eraan om zijn mes los te trekken, voordat het muurvast bleef zitten in het versteende lijk.

Tas sleurde Crysania met zich mee naar Caramon, die nog steeds op de grond lag en probeerde de greppeldwerg van zich af te schudden die aan zijn been hing.

De draconen rukten op. Koortsachtig keek Tas om zich heen. Ze waren aan alle kanten omsingeld. Maar waarom vielen ze niet gewoon aan? Waar wachtten ze op?

‘Gaat het?’ vroeg hij haastig aan Crysania.

‘Ja,’ antwoordde ze. Ze was weliswaar heel bleek, maar uiterlijk kalm, en als ze bang was, wist ze die angst te beheersen. Tas zag dat haar lippen bewogen. Waarschijnlijk zei ze stilletjes een schietgebedje op. De kender klemde zijn lippen op elkaar.

‘Hier, vrouwe,’ zei hij terwijl hij haar de fakkel in de hand duwde. ‘Je zult moeten bidden en vechten tegelijk.’

‘Dat deed Elistan wel vaker. Dan kan ik het ook,’ zei Crysania met een stem die slechts heel licht beefde.

Vanuit de schaduw klonken geschreeuwde bevelen. Het was geen draconenstem. Tas kon hem niet plaatsen. Het enige wat hij wist was dat hij er de koude rillingen van kreeg. Maar hij had geen tijd om er lang bij stil te staan. Met hun tong uit hun muil sprongen de draconen op hen af.

Onhandig haalde Crysania uit met de brandende fakkel, maar het was genoeg om de draconen te doen aarzelen. Tas probeerde nog steeds Boepoe van Caramon af te trekken. Maar het was een dracoon die hen onbedoeld te hulp schoot. Hij duwde Tas uit de weg en pakte Boepoe met zijn geklauwde hand vast.