Выбрать главу

Hij vertelde Crysania hoe hij erover dacht, en ze luisterde er respectvol naar. Maar toch was ze naar de Toren gegaan, aangetrokken door iets waar ze niets van begreep, al beweerde ze tegenover Elistan dat ze werd gedreven door haar wens om ‘de wereld te redden’.

‘De wereld redt zich anders prima,’ antwoordde Elistan ernstig.

Maar Crysania luisterde niet.

‘Kom binnen,’ zei Raistlin. ‘Een glaasje wijn zal de boze herinneringen verjagen aan wat je hebt doorstaan.’ Hij nam haar aandachtig op. ‘Je bent erg dapper, eerwaarde dochter,’ zei hij, en ze hoorde geen sarcasme in zijn stem. ‘Er zijn er slechts weinig die de kracht hebben om de verschrikkingen van het bos te weerstaan.’

Met die woorden wendde hij zich af, en daar was Crysania blij om. Zijn loftuitingen deden haar blozen.

‘Blijf bij me in de buurt,’ zei hij waarschuwend terwijl hij voor haar uit liep en zijn gewaad zachtjes om zijn enkels ruiste. ‘Blijf binnen de lichtkring van mijn staf.’

Crysania deed wat haar was opgedragen, en terwijl ze met hem meeliep, zag ze dat haar witte gewaad in het licht van de staf net zo’n kille gloed had als de zilveren maan, een treffend contrast met de merkwaardige warmte die het Raistlins zachte, fluwelen gewaad verleende.

Hij ging haar voor door de gevreesde poort. Nieuwsgierig keek ze ernaar, denkend aan het gruwelijke verhaal van de boze magiër die zich erop had gestort en er met zijn laatste adem een vloek over had uitgesproken. Schepsels fluisterden en kwetterden overal om haar heen. Meer dan eens draaide ze zich om naar het geluid, voelde ze ijzige vingers in haar nek of de aanraking van een koude hand op de hare. Meer dan eens zag ze uit haar ooghoeken een beweging, maar wanneer ze er recht naar keek, zag ze nooit iets. Uit de grond steeg een griezelige mist op die stonk naar rotting en bederf, en die een zeurende pijn in haar botten veroorzaakte. Ze begon onstuitbaar te rillen, en toen ze opeens achteromkeek en twee starende ogen in het niets zag zweven, versnelde ze gehaast haar pas en legde ze haar hand om Raistlins magere arm.

Hij nam haar nieuwsgierig op, met een goedmoedig soort geamuseerdheid die haar opnieuw deed blozen.

‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zei hij eenvoudig. ‘Ik ben hier heer en meester. Ik zal niet toestaan dat je iets overkomt.’

‘Ik... ik ben niet bang,’ zei ze, al wist ze dat hij het beven van haar lichaam kon voelen. ‘Ik... had alleen... wat moeite met de ondergrond, dat is alles.’

‘Neem me niet kwalijk, eerwaarde dochter,’ zei Raistlin, en nu wist ze niet zeker of er wel of geen sarcasme in zijn stem te bespeuren was. Hij bleef staan. ‘Het was onbeleefd van me je over dit onbekende terrein te laten lopen zonder je mijn ondersteuning te bieden. Gaat het nu gemakkelijker?’

‘Ja, veel gemakkelijker,’ zei ze, diep blozend onder die vreemde blik. Hij zei niets, glimlachte slechts. Ze sloeg haar ogen neer, niet in staat hem aan te kijken, en ze liepen verder. De hele weg naar de Toren berispte Crysania zichzelf om haar angst, maar ze liet de arm van de magiër niet los.

Geen van beiden zeiden ze nog iets, tot ze de deur van de Toren zelf bereikten. Het was een eenvoudige houten deur met uitgesneden runen langs de randen. Raistlin zei geen woord en maakte voor zover Crysania kon zien geen enkel gebaar, maar toen ze er bijna waren, zwaaide de deur langzaam open. Licht stroomde door de opening naar buiten, en Crysania voelde zich zo verkwikt door de warme, gastvrije gloed dat het even duurde voor ze de gestalte kon onderscheiden die er stond.

Toen ze hem zag, bleef ze staan en deinsde ze geschrokken achteruit.

‘Dat is mijn leerling maar, eerwaarde dochter,’ zei hij. ‘Dalamar is een wezen van vlees en bloed, en hij maakt deel uit van het land der levenden. Voorlopig, althans.’

Die laatste opmerking begreep Crysania niet, en ze besteedde er bovendien weinig aandacht aan toen ze de geamuseerde ondertoon in Raistlins stem hoorde. Ze was te geschrokken door het feit dat hier levende mensen woonden. Wat dom van me, berispte ze zichzelf. Wat voor monster heb ik in gedachten van deze man gemaakt? Hij is immers maar een man, meer niet. Hij is een mens van vlees en bloed. Die gedachte luchtte haar op, en meteen ontspande ze zich. Toen ze naar binnen liep, voelde ze zich weer bijna zichzelf. Ze stak haar hand uit naar de jonge leerling, zoals ze ook bij een nieuwe acoliet zou hebben gedaan.

‘Mijn leerling, Dalamar,’ zei Raistlin met een gebaar naar de elf. ‘Vrouwe Crysania, eerwaarde dochter van Paladijn.’

‘Vrouwe Crysania,’ zei de leerling met gepaste ernst. Hij pakte haar hand en bracht die met een lichte buiging naar zijn lippen. Toen hij zijn rug rechtte, zakte de zwarte kap af die zijn gezicht verhulde.

‘Een elf!’ zei Crysania verschrikt. Haar hand lag nog in de zijne. ‘Maar dat kan niet,’ begon ze verward. ‘Niet in dienst van het kwaad...’

‘Ik ben een zwarte elf, eerwaarde dochter,’ zei de leerling, en ze hoorde verbittering in zijn stem. ‘Zo word ik althans door mijn volk genoemd.’

Gegeneerd prevelde Crysania: ‘Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling...’

Stamelend deed ze er het zwijgen toe. Ze wist niet waar ze moest kijken.

Ze kon bijna voelen dat Raistlin haar uitlachte. Weer had hij haar van haar stuk gebracht. Boos rukte ze haar hand los uit de koele greep van de leerling, en in dezelfde beweging liet ze Raistlins arm los.

‘De eerwaarde dochter heeft een vermoeiende reis achter de rug, Dalamar,’ zei Raistlin. ‘Zou je haar naar mijn werkkamer willen brengen en een glas wijn voor haar willen inschenken? Neem me niet kwalijk, vrouwe Crysania’ – de magiër maakte een buiging – ‘maar er zijn enkele zaken die mijn aandacht vragen. Dalamar, wat de vrouwe ook wenst, zorg dat ze het meteen krijgt.’

‘Zeker, sjalafi,’ antwoordde Dalamar respectvol.

Crysania zei niets toen Raistlin vertrok, want opeens werd ze overspoeld door opluchting en maakte een diepe vermoeidheid zich van haar meester. Zo moet een krijger zich voelen wanneer hij vecht voor zijn leven tegen een vaardige tegenstander, bedacht ze zwijgend terwijl ze achter de leerling aan een smalle wenteltrap op liep.

Raistlins werkkamer was heel anders dan ze zich had voorgesteld.

Wat had ik me er dan bij voorgesteld, vroeg ze zich af. Zeker geen gerieflijk vertrek vol vreemde, fascinerende boeken. De meubels waren aantrekkelijk en comfortabel, in de open haard brandde een vuur dat een warmte uitstraalde die zeer welkom was na de koude wandeling naar de Toren. De wijn die Dalamar voor haar inschonk was verrukkelijk. De warmte van het vuur leek door te dringen tot in haar bloed toen ze een slokje uit haar glas nam.

Dalamar kwam een klein, rijk bewerkt tafeltje brengen, dat hij rechts van haar neerzette. Daar zette hij een kom met fruit en een warm, geurig brood op.

‘Wat is dit voor fruit?’ vroeg Crysania, terwijl ze een stukje uit de kom pakte en het nieuwsgierig bestudeerde. ‘Zoiets heb ik nog nooit gezien.’

‘Dat verbaast me niets, eerwaarde dochter,’ antwoordde Dalamar. Anders dan bij Raistlin, merkte Crysania op, deden de ogen van de jonge leerling mee wanneer hij glimlachte. ‘Sjalafi laat het helemaal van het eiland Mithas komen.’

‘Mithas?’ herhaalde Crysania verbijsterd. ‘Maar dat is aan de andere kant van de wereld! Daar wonen de minotaurussen, en die laten niemand toe tot hun koninkrijk. Wie komt het dan brengen?’

Opeens doemde er voor haar geestesoog een angstaanjagend beeld op van het soort bediende dat dergelijke delicatessen kon halen voor zijn meester. Haastig legde ze het fruit terug in de kom.

‘Proeft u het maar, vrouwe Crysania,’ zei Dalamar zonder een spoortje geamuseerdheid in zijn stem. ‘U zult merken dat het heerlijk is. De sjalafi verkeert niet in blakende gezondheid. Er zijn maar weinig etenswaren die hij kan verdragen. Hij leeft eigenlijk uitsluitend op dit fruit, brood en wijn.’