Выбрать главу

Crysania’s angst ebde weg. ‘Ja,’ prevelde ze. Onwillekeurig gleed haar blik naar de deur. ‘Hij is inderdaad ontzettend broos, hè? En die afschuwelijke hoest...’ Medeleven verzachtte haar stem.

‘Hoest? O, ja,’ zei Dalamar gladjes, ‘zijn... hoest.’ Hij zei verder niets, en als Crysania dat al vreemd vond, was ze het snel vergeten. Ze had het te druk met het bekijken van het vertrek.

De leerling bleef even staan om te zien of Crysania nog iets nodig had. Toen ze niets zei, maakte hij een buiging. ‘Als u verder niets nodig hebt, vrouwe, trek ik me terug. Ik moet me weer aan mijn studie gaan wijden.’

Crysania schrok op uit haar gedachten. ‘Natuurlijk. Ik red me hier wel,’ zei ze. ‘Dus hij is je leraar,’ zei ze toen het haar opeens begon te dagen. Ze keek Dalamar aandachtig aan. ‘Is hij een goede leraar? Leer je veel van hem?’

‘Hij is de meest begaafde magiër binnen onze orde, vrouwe Crysania,’ zei Dalamar zachtjes. ‘Hij is briljant, vaardig, beheerst. Er is er maar één geweest die net zo machtig was: de grote Fistandantilus. En mijn sjalafi is nog maar jong, achtentwintig pas. Als hij in leven blijft, kon hij wel eens…’

‘Als hij in leven blijft?’ herhaalde Crysania, maar meteen ergerde ze zich omdat ze onbewust haar bezorgdheid in haar stem had laten doorklinken. Het is alleen maar goed dat je bezorgdheid toont, hield ze zichzelf voor. Hij is immers een schepsel van de goden. Al het leven is heilig.

‘Er schuilen vele gevaren in de kunst, vrouwe,’ zei Dalamar. ‘Als u me nu wilt excuseren...’

‘Natuurlijk,’ prevelde Crysania.

Met een laatste buiging verliet Dalamar geruisloos het vertrek en deed de deur achter zich dicht. Spelend met haar wijnglas staarde Crysania in de dansende vlammen, diep in gedachten verzonken. Ze hoorde de deur niet opengaan, als die al openging. Ze voelde vingers die haar haar aanraakten. Huiverend keek ze om zich heen, en ze zag dat Raistlin in een houten stoel met een hoge rugleuning achter zijn bureau zat.

‘Kan ik nog iets voor je laten halen? Is alles naar wens?’ vroeg hij beleefd.

‘J-ja,’ stamelde Crysania. Snel zette ze haar wijnglas neer, zodat hij niet zou zien hoezeer haar hand beefde. ‘Alles is naar wens. Meer dan naar wens. Je leerling – Dalamar? Hij is erg charmant.’

‘Inderdaad,’ zei Raistlin droogjes. Hij zette de vingertoppen van zijn beide handen tegen elkaar en liet ze op het bureau rusten.

‘Wat een prachtige handen heb je,’ zei Crysania zonder nadenken. ‘Wat zijn je vingers slank en soepel, en fijntjes.’ Opeens drong tot haar door wat ze allemaal zei, en ze bloosde en begon te stamelen. ‘M-maar dat zal wel noodzakelijk zijn voor je kunsten...’

‘Ja,’ zei Raistlin glimlachend, en deze keer meende Crysania zowaar oprecht genoegen in die lach te ontwaren. Hij hield zijn handen in het licht van de vlammen. ‘Als kind kon ik mijn broer verbazen en verrukken met de trucs die ik zelfs toen al kon.’ Hij haalde een gouden munt uit een van de geheime zakken van zijn gewaad en legde hem op de knokkels van zijn hand. Moeiteloos liet hij het muntje over zijn hand dansen en tollen en springen. Glinsterend verdween het tussen zijn vingers en dook even snel weer op. Ten slotte wierp hij het in de lucht, waar het verdween, om in zijn andere hand weer te verschijnen. Crysania slaakte een kreetje van verrukking. Raistlin keek haar vluchtig aan, en ze zag dat de vrolijke glimlach plaatsmaakte voor verbittering en verdriet.

‘Ja,’ zei hij, ‘dat was mijn enige vaardigheid, mijn enige talent. Ik kon er de andere kinderen mee amuseren. Soms weerhield het hen er zelfs van me pijn te doen.’

‘Je pijn te doen?’ vroeg Crysania aarzelend, geraakt door het leed in zijn stem.

Hij gaf niet meteen antwoord en hield zijn blik gericht op het gouden muntje dat hij nog steeds in zijn hand had. Toen haalde hij diep adem. ‘Ik kan me voorstellen hoe jouw jeugd eruitzag,’ prevelde hij. ‘Je stamt af van een rijke familie, heb ik me laten vertellen. Ongetwijfeld was je geliefd, werd je gekoesterd en beschermd en kreeg je alles wat je hartje begeerde. Je werd bewonderd, begeerd, aardig gevonden.’

Crysania kon niet antwoorden. Opeens werd ze overmand door schuldgevoel.

‘Mijn jeugd was heel anders.’ Weer die verbitterde, gekwelde glimlach. ‘Mijn bijnaam was de Sluwe. Ik was ziekelijk en zwak. En te slim. Wat een dwazen waren het! Hun ambities waren onbeduidend. Mijn broer, bijvoorbeeld, die nooit verder dacht dan zijn bord. Of mijn zus, die vond dat er maar één manier was om haar doel te bereiken: met haar zwaard. Ja, ik was zwak. Ja, ze beschermden me. Maar ik bezwoer dat ik hun bescherming op een dag niet meer nodig zou hebben. Ik zou op eigen kracht hogerop komen, met mijn talent, mijn magie.’

Zijn hand balde zich tot een vuist en zijn goudgetinte huid werd bleek. Opeens begon hij te hoesten, die verscheurende, verwoestende hoest die zijn frêle lichaam deed schokken. Crysania kwam overeind, met een hart dat bloedde voor hem. Maar hij gebaarde dat ze moest blijven zitten. Hij haalde een doekje uit zijn zak en veegde het bloed van zijn lippen.

‘En dat was de prijs die ik moest betalen voor mijn magie,’ zei hij toen hij weer kon spreken. Zijn stem was nauwelijks luider dan een fluistering. ‘Ze verwoestten mijn lichaam en gaven me dit vervloekte zicht, waardoor alles wat ik zie voor mijn ogen lijkt te sterven. Maar het was het waard, het was het allemaal waard. Want ik heb wat ik wilde: macht. Ik heb hen niet meer nodig. Ik heb niemand meer nodig.’

‘Maar het is een boosaardige macht,’ zei Crysania. Ze leunde voorover op haar stoel en keek Raistlin ernstig aan.

‘O, ja?’ vroeg hij opeens. Zijn stem klonk mild. ‘Is ambitie boosaardig? Is de zoektocht naar macht, naar controle over anderen, boosaardig? Want als dat zo is, vrouwe Crysania, dan vrees ik dat je dat witte gewaad beter voor een zwart kunt inruilen.’

‘Hoe durf je?’ riep Crysania geschokt uit. ‘Ik wil helemaal niet…’

‘O, jawel,’ zei Raistlin schouderophalend. ‘Je zou niet zo hard hebben gewerkt om je huidige positie in de kerk te bereiken als je geen ambitie, geen verlangen naar macht had gehad.’ Nu was het zijn beurt om naar voren te leunen. ‘Heb je zelf niet altijd gezegd dat je bent voorbestemd iets groots te doen? Dat jouw leven anders zal zijn dan dat van anderen? Je bent er niet tevreden mee rustig toe te kijken terwijl het leven voorbijgaat. Je wilt het vorm geven, beïnvloeden, kneden.’

Geboeid door Raistlins brandende blik kon Crysania zich niet verroeren en weigerde haar stem dienst. Hoe kan hij dat weten, vroeg ze zich doodsbang af. Kan hij alle geheimen zien die ik in mijn hart koester?

‘Is dat boosaardig, vrouwe Crysania?’ vroeg Raistlin zachtjes, maar vasthoudend.

Langzaam schudde Crysania haar hoofd. Langzaam legde ze haar hand op haar kloppende slaap. Nee, dat was niet boosaardig. Niet zoals hij het verwoordde, maar er klopte iets niet helemaal. Ze kon niet helder denken. Ze was te zeer in de war. De enige gedachte die telkens weer door haar hoofd ging, was: wat lijken we op elkaar, hij en ik.

Hij zweeg, wachtte tot ze iets zou zeggen. Ze moest iets zeggen. Snel nam ze een slok wijn, zodat ze wat meer tijd had om haar verwarde gedachten op een rijtje te zetten.

‘Misschien heb ik inderdaad dergelijke verlangens,’ zei ze, zoekend naar de juiste woorden, ‘maar als dat zo is, geldt die ambitie niet mezelf. Ik gebruik mijn vaardigheden en talenten voor anderen, om anderen te helpen. Ik zet ze in voor de kerk…’

‘De kerk!’ sneerde Raistlin.

Crysania’s verwarring verdween, en er kwam kille woede voor in de plaats. ‘Ja,’ antwoordde ze, nu ze het gevoel had op veilig, bekend terrein te zijn, omringd door het bastion van haar geloof. ‘Het was de macht van het goede, de macht van Paladijn, die het kwaad van de wereld heeft verdreven. Naar die macht streef ik. Naar de macht die…’

‘Het kwaad heeft verdreven?’ maakte Raistlin haar zin af.

Crysania knipperde met haar ogen. Ze had zich laten meeslepen door haar hartstocht en was zich er niet helemaal van bewust geweest wat ze allemaal zei. ‘Nou, ja...’