Raistlin draaide zich om.
Crysania hapte naar adem, een afschuwelijke pijn op haar borst kneep haar keel dicht, en even kon ze geen adem krijgen. Scherpe, tintelende naaldjes prikten in haar vingertoppen, een koude schok trok door haar lichaam. Onwillekeurig drukte ze zich tegen de rugleuning van haar stoel, haar handen tot vuisten gebald zodat haar nagels in haar verdoofde handpalmen sneden.
Het enige wat ze aanvankelijk kon zien, waren twee goudkleurige ogen die haar tegemoet glansden vanuit een diepe put van duisternis. Die ogen waren als een vergulde spiegel, vlak en reflecterend, en onthulden niets van de ziel die erachter schuilging. En de pupillen...
Gebiologeerd en vol afschuw staarde Crysania ernaar. De donkere pupillen in de goudkleurige ogen hadden de vorm van zandlopers. En het gezicht... Afgetobd, gekweld, getekend door de pijn van het martelende bestaan dat de jongeman al zeven jaar leidde, sinds de wrede Proeve in de Toren van de Hoge Magie zijn lichaam had gebroken en zijn huid goud had gekleurd, was het gezicht van de magiër een metaalachtig masker, ondoordringbaar, gevoelloos als de gouden drakenklauw aan zijn staf.
‘Eerwaarde dochter van Paladijn,’ zei hij met zachte stem, een stem vervuld van respect, eerbied zelfs.
Crysania schrok ervan en staarde hem verbijsterd aan. Dit was helemaal niet wat ze had verwacht.
Nog altijd kon ze zich niet verroeren. Zijn blik hield haar op haar plaats, en in paniek vroeg ze zich af of hij soms een betovering over haar had uitgesproken. Hij leek haar angst aan te voelen, liep op haar af en bleef vlak voor haar staan in een houding die bevoogdend en geruststellend tegelijk was. Toen ze opkeek, zag ze de weerkaatsing van de vlammen in zijn goudkleurige ogen.
‘Eerwaarde dochter van Paladijn,’ zei Raistlin opnieuw, en zijn stem omringde Crysania, zacht als het zwarte fluweel van zijn mantel. ‘Hoe maakt u het? Goed, naar ik hoop?’ Maar nu hoorde ze bitter cynisme in zijn stem. Dat had ze verwacht, daar was ze op voorbereid. De respectvolle toon waarop hij zoëven had gesproken, had haar verrast, dat moest ze tot haar ergernis toegeven, maar nu had ze zich hersteld van die aanvankelijke zwakte. Ze stond op, zodat ze op gelijke hoogte met hem kwam, en omklemde onbewust het medaillon van Paladijn. De aanraking van het koele metaal gaf haar moed.
‘Ik geloof niet dat het nodig is om betekenisloze gemeenplaatsen uit te wisselen,’ zei ze zakelijk; haar gezicht was weer uitdrukkingsloos en koel. ‘We houden Astinus van zijn werk. Hij zal het op prijs stellen indien we onze zaken snel afhandelen.’
‘Dat ben ik volkomen met je eens,’ zei de magiër, met een vage trek om zijn lippen die wellicht voor een glimlach moest doorgaan. ‘Ik ben gekomen, zoals je hebt verzocht. Wat wil je van me?’
Crysania kon merken dat hij haar stond uit te lachen. Omdat ze gewend was uitsluitend met het grootste respect te worden behandeld, maakte dat haar nog bozer. Met een koele blik in haar grijze ogen keek ze hem aan. ‘Ik kom je waarschuwen, Raistlin Majere, dat Paladijn op de hoogte is van je boze plannen. Hoed je, of hij zal je vernietigen…’
‘Hoe dan?’ vroeg Raistlin opeens, en er laaide een vreemd, intens licht op in zijn ogen. ‘Hoe zal hij me dan vernietigen?’ vroeg hij. ‘Met een bliksemschicht? Met een vloedgolf en vuur? Met een tweede vuurberg wellicht?’
Hij deed nog een stap in Crysania’s richting. Koeltjes bewoog ze achteruit, maar ze stuitte op haar stoel. Ze greep de harde rugleuning stevig vast, liep eromheen en draaide zich weer naar hem om.
‘Je spot slechts met je eigen doem,’ antwoordde ze zachtjes.
Raistlin trok zijn lip nog wat verder op, maar hij praatte door alsof hij haar niet had gehoord. ‘Elistan?’ Raistlins stem werd een sissend gefluister. ‘Zal hij Elistan op me afsturen om me te vernietigen?’ De magiër schokschouderde. ‘Nee, vast niet. Iedereen zegt dat de grote, heilige priester van Paladijn moe is, verzwakt, stervende…’
‘Nee!’ riep Crysania uit, waarna ze op haar lip beet, boos dat ze zich er door deze man toe had laten verleiden haar emoties te tonen. Ze zweeg even en ademde diep in. ‘De wegen van Paladijn dienen niet in twijfel te worden getrokken, niet te worden bespot,’ zei ze met een ijzige kalmte, maar ze kon niet voorkomen dat haar stem bijna onmerkbaar verzachtte. ‘En Elistans gezondheid gaat jou niets aan.’
‘Misschien ben ik meer in zijn gezondheid geïnteresseerd dan jij beseft,’ antwoordde Raistlin met wat Crysania opvatte als een spottende glimlach.
Crysania voelde het bloed kloppen in haar slapen. Onder het spreken was de magiër om de stoel heen gelopen en vlak bij de jonge vrouw blijven staan. Zo dichtbij dat Crysania de vreemde, onnatuurlijke warmte kon voelen die zijn lichaam dwars door het gewaad heen uitstraalde. Ook rook ze de ietwat weeë, maar aangename geur die hem omringde. Iets kruidigs... De ingrediënten voor zijn betoveringen, besefte ze opeens. Dat was een ziekmakende, weerzinwekkende gedachte. Met het medaillon van Paladijn nog in haar hand, waarvan de gladde, scherpe randen in haar huid sneden, vergrootte ze weer de afstand tussen hen beiden.
‘Paladijn is in een droom aan me verschenen...’ begon ze hooghartig.
Raistlin lachte.
Er waren slechts weinigen die de magiër ooit hadden horen lachen, en degenen die het hadden meegemaakt, vergaten het geluid nooit meer, want het galmde door hun donkerste dromen. Het was ijl, hoog en messcherp. Het ontkende al het goede, bespotte al het rechtvaardige en waarachtige, en het sneed Crysania door de ziel.
‘Goed dan,’ zei Crysania, die hem aankeek met een minachting die haar heldere, grijze ogen een harde, staalblauwe gloed gaven. ‘Ik heb mijn best gedaan om je van dit pad af te brengen. Ik heb je gewaarschuwd. Je vernietiging is nu in de handen van de goden.’
Opeens, mogelijk omdat tot hem doordrong hoe onbevreesd ze hem tegemoet trad, hield Raistlin op met lachen. Hij nam haar aandachtig op en kneep zijn goudkleurige ogen samen. Toen glimlachte hij, een heimelijk, inwendig glimlachje zo vol pure vreugde dat Astinus, die de uitwisseling tussen de twee had gadegeslagen, overeind kwam. Het lichaam van de geschiedschrijver hield het licht van het vuur tegen. Zijn schaduw viel over hen beiden heen. Raistlin schrok er behoorlijk van. Hij draaide zich half om en nam Astinus met brandende, dreigende blik op.
‘Voorzichtig, oude vriend,’ zei de magiër, ‘of wil je soms ingrijpen in de geschiedenis?’
‘Ik grijp nooit in,’ antwoordde Astinus, ‘zoals je heel goed weet. Ik ben een waarnemer, ik teken de gebeurtenissen slechts op. In alles ben ik neutraal. Ik ken je plannetjes, zoals ik de plannetjes ken van iedereen die op deze dag ademhaalt. Luister goed wat ik zeg, Raistlin Majere, en sla mijn waarschuwing niet in de wind. Deze vrouw wordt bemind door de goden, zoals haar naam al aangeeft.’
‘Bemind door de goden? Dat zijn we toch allemaal, nietwaar, eerwaarde dochter?’ vroeg Raistlin, terwijl hij zich weer naar Crysania omdraaide. Zijn stem was zo zacht als het fluweel van zijn gewaad. ‘Staat dat niet geschreven op de schijven van Mishakal? Is dat niet wat de goddelijke Elistan verkondigt?’
‘Ja,’ antwoordde Crysania langzaam, terwijl ze hem achterdochtig opnam, gespitst op nog meer spotternij. Maar zijn metaalachtige gezicht stond ernstig, opeens, als dat van een geleerde: intelligent, wijs. ‘Zo staat het geschreven.’ Ze glimlachte kil. ‘Het doet me genoegen te merken dat je de heilige schijven hebt gelezen, ook al heb je er duidelijk niets van geleerd. Herinner je je dan niet wat er wordt gezegd in de…’
Ze werd onderbroken door het gesnuif van Astinus.
‘Ik ben lang genoeg van mijn werk gehouden.’ De geschiedschrijver stak de marmeren vloer over naar de deur van de antichambre. ‘Luid de bel voor Bertrem wanneer jullie klaar zijn om te vertrekken. Vaarwel, eerwaarde dochter. Vaarwel... oude vriend.’