‘En dat van iemand die geen angst kent,’ zei Par-Salian op milde toon. ‘Nee, krijger, je kunt het jezelf niet kwalijk nemen. En geef de hoop nog niet op. Hoewel we zelf haar ziel niet kunnen herenigen met haar lichaam, kennen we lieden die daar wel toe in staat zijn. Maar vertel me eerst waarom vrouwe Crysania ons wilde spreken. Want we weten dat ze op zoek was naar het Wayrethwoud.’
‘Dat weet ik niet precies,’ mompelde Caramon.
‘Het ging om Raistlin,’ legde Tasselhof behulpzaam uit. Maar zijn stem klonk schril en dissonant in de zaal. De naam galmde griezelig na. Par-Salian fronste en Caramon keek hem boos aan. De magiërs draaiden hun hoofd een beetje, alsof ze elkaar blikken toewierpen. Hun gewaden ruisten zachtjes. Tas slikte moeizaam en deed er het zwijgen toe.
‘Raistlin.’ De naam kwam zachtjes sissend over de lippen van de oude magiër. Hij keek Caramon ingespannen aan. ‘Wat heeft een priesteres van het goede met jouw broer te maken? Waarom heeft ze vanwege hem deze gevaarlijke reis ondernomen?’
Caramon schudde zijn hoofd, niet bereid of niet in staat iets te zeggen.
‘Ben je op de hoogte van het kwade in hem?’ vroeg Par-Salian streng door.
Koppig weigerde Caramon antwoord te geven. Zijn blik was strak gericht op de stenen vloer.
‘Ik weet...’ begon Tas, maar Par-Salian maakte een minieme handbeweging, en de kender hield zijn mond.
‘Weet je dat we inmiddels denken dat hij de wereld wil veroveren?’ ging Par-Salian verder, en zijn meedogenloze woorden troffen Caramon als pijlen. Tas zag de grote man ineenkrimpen. ‘Samen met je halfzus Kitiara – ofwel de Zwarte Vrouwe, zoals ze door haar soldaten wordt genoemd – brengt Raistlin een leger bijeen. Hij heeft draken, vliegende citadels. En verder weten we…’
Een snerende stem galmde door de zaal. ‘U weet helemaal niets, grootheid. U bent een dwaas.’
De woorden vielen als druppels water in een roerloze vijver en veroorzaakten grote beroering bij de magiërs. Geschrokken draaide Tas zich om, zoekend naar de oorsprong van die vreemde stem, en zag dat er achter hem een gestalte uit de schaduwen opdoemde. Zijn zwarte gewaad ruiste terwijl hij langs de metgezellen heen op Par-Salian afliep. Op dat moment zette hij zijn kap af.
Tas voelde dat Caramon verstijfde. ‘Wat is er?’ fluisterde de kender, die de vreemdeling niet goed kon zien.
‘Een zwarte elf!’ mompelde Caramon.
‘Echt waar?’ vroeg Tas met flonkerende ogen. ‘Weet je, in alle jaren dat ik nu op Krynn rondloop heb ik nog nooit een zwarte elf gezien.’ De kender wilde naar voren lopen, maar werd bruusk in zijn kraag gevat. Hij slaakte een kreet van protest toen Caramon hem naar achteren sleurde, maar Par-Salian noch de gestalte in het zwart leek de onderbreking te hebben opgemerkt.
‘Het lijkt me dat je je nader moet verklaren, Dalamar,’ zei Par-Salian zachtjes. ‘Waarom ben ik een dwaas?’
‘De wereld veroveren,’ sneerde Dalamar. ‘Hij is helemaal niet van plan de wereld te veroveren. De wereld betekent niets voor hem. Als hij die wilde hebben, kon hij hem morgen, nee, vandaag nog voor zich opeisen.’
‘Wat wil hij dan wel?’ Die vraag was afkomstig van een magiër in het rood, die vlak bij Par-Salian zat.
Tas, die om Caramons arm heen gluurde, zag dat de fijne, wrede gelaatstrekken van de zwarte elf zich ontspanden in een glimlach, een glimlach die de kender de koude rillingen bezorgde.
‘Hij wil een god worden,’ antwoordde Dalamar zachtjes. ‘Hij wil de Koningin van de Duisternis zelf uitdagen. Dat is hij van plan.’
De magiërs zeiden niets, ze verroerden zich niet, maar hun stilzwijgen leek als een werveling van luchtstromen tussen hen in te kolken terwijl ze Dalamar met glinsterende, starende ogen aankeken.
Toen zei Par-Salian: ‘Ik denk dat je hem overschat.’
Er klonk een scherp geluid, het geluid van stof die doormidden werd gescheurd. Tas zag dat de zwarte elf met beide handen zijn gewaad openscheurde.
‘O, overschat ik hem?’ riep Dalamar uit.
De magiërs leunden naar voren, en een collectieve zucht trok met de fluistering van een kille windvlaag door de zaal. Tas worstelde om het beter te kunnen zien, maar Caramon hield hem stevig vast. Geïrriteerd wierp Tas een blik op Caramons gezicht. Was hij dan niet nieuwsgierig? Maar Caramon leek volkomen ongeïnteresseerd.
‘Jullie zien de afdruk van zijn hand op mijn lichaam,’ siste Dalamar. ‘Zelfs nu is de pijn bijna ondraaglijk.’ De jonge elf zweeg even, voordat hij er met opeengeklemde kaken aan toevoegde: ‘Hij zei dat ik u de groeten moest doen, Par-Salian.’
De grote magiër boog het hoofd. De hand die hij hief en voor zijn ogen sloeg, beefde hevig. Hij leek oud, zwak, vermoeid. Even bleef de magiër zo zitten, maar toen tilde hij zijn hoofd op en keek Dalamar ingespannen aan.
‘Dus onze grootste angst wordt waarheid.’ Par-Salian kneep vragend zijn ogen samen. ‘Hij weet dus dat wij je hebben gestuurd…’
‘Om hem te bespioneren?’ Dalamar lachte verbitterd. ‘Ja, dat weet hij.’ De zwarte elf spuugde de woorden uit. ‘Hij heeft het al die tijd geweten. Hij heeft mij, ons allemaal, gebruikt voor zijn eigen doeleinden.’
‘Dat vind ik allemaal erg moeilijk te geloven,’ verklaarde een magiër in het rood op milde toon. ‘We geven allemaal toe dat de jonge Raistlin erg machtig is, maar al dat gepraat over het uitdagen van een godin vind ik belachelijk... werkelijk belachelijk.’
Vanuit beide helften van de halve cirkel klonk instemmend gemompel.
‘O, ja?’ vroeg Dalamar, en zijn stem klonk zacht, maar dodelijk. ‘Laat mij jullie dan vertellen, dwazen, dat jullie geen idee hebben wat het woord “macht” precies inhoudt. Niet met betrekking tot hem. Jullie hebben geen flauw idee hoe diep zijn macht reikt, en hoe ver. Ik wel. Ik heb dingen gezien...’ Even zweeg Dalamar. De woede in zijn stem maakte plaats voor verwondering. ‘Ik heb dingen gezien waar jullie niet eens van durven dromen. Met open ogen heb ik door het rijk der dromen gedwaald. Ik heb schoonheid gezien die mijn hart deed barsten. Ik ben afgedaald in nachtmerries... ben getuige geweest van verschrikkingen...’ Hij huiverde. ‘Zulke naamloze, vreselijke verschrikkingen dat ik smeekte om de dood, zodat ik ze niet meer zou hoeven zien.’ Dalamar blikte om zich heen de halve cirkel rond, bracht hen allemaal samen met de vlammende blik in zijn donkere ogen. ‘En al die wonderen heeft hij opgeroepen, heeft hij gecreëerd, heeft hij met zijn magie tot leven gebracht.’
Het was doodstil. Niemand verroerde zich.
‘Uw angst is wijs, grootheid,’ zei Dalamar op fluistertoon. ‘Maar hoe groot die ook is, hij is nog niet groot genoeg. O, inderdaad, het ontbreekt hem aan de macht die afgrijselijke drempel te overschrijden. Maar naar die macht gaat hij op zoek. Op dit moment bereidt hij zich voor op zijn lange reis. Zodra ik morgen terug ben, zal hij vertrekken.’
Par-Salian hief zijn hoofd. ‘Zodra je terug bent?’ herhaalde hij geschrokken. ‘Maar hij weet wat je bent: een spion, op hem afgestuurd door ons, het Conclaaf, zijn broeders en zusters.’ De blik van de grote magiër ging naar de lege stoel te midden van de Zwarte Mantels en stond op. ‘Nee, jonge Dalamar. Je bent erg dapper, maar ik kan niet toestaan dat je naar hem terugkeert, waar je ongetwijfeld zult worden doodgemarteld.’
‘U kunt me niet tegenhouden,’ zei Dalamar, en er klonk geen emotie door in zijn stem. ‘Ik heb het al eerder gezegd: ik zou mijn ziel ervoor geven om te leren van iemand als hij. En nu zal ik bij hem blijven, ook al kost het me mijn leven. Hij verwacht me terug. In zijn afwezigheid zal ik de leiding hebben in de Toren van de Hoge Magie.’
‘Laat hij jou achter als beheerder?’ vroeg de magiër in het rood sceptisch. ‘Jij, die hem hebt verraden?’
‘Hij kent me,’ zei Dalamar verbitterd. ‘Hij weet dat hij me in zijn ban heeft. Hij heeft me gestoken en mijn ziel uit mijn lichaam gezogen, maar desondanks keer ik terug naar het web. En ik zal ook niet de eerste zijn.’ Dalamar gebaarde naar de roerloze, witte gestalte die voor hem op de draagbaar lag. Vervolgens draaide de zwarte elf zich half om en keek Caramon aan. ‘Of wel soms, broer?’ vroeg hij spottend.