Выбрать главу

Eindelijk deed Caramon iets. Boos schudde hij Boepoe van zich af en deed een stap naar voren. De kender en de greppeldwerg bleven vlak achter hem.

‘Wie is dit?’ vroeg Caramon op hoge toon en met een boze blik op de zwarte elf. ‘Wat is hier gaande?’

Voordat Par-Salian antwoord kon geven, draaide Dalamar zich al naar de grote krijger om.

‘Mijn naam is Dalamar,’ zei hij op kille toon. ‘En ik heb het over je tweelingbroer, Raistlin. Hij is mijn meester. Ik ben zijn leerling. Bovendien ben ik een spion, erop uitgestuurd door het verheven gezelschap dat je voor je ziet om alles te rapporteren wat je broer doet.’

Caramon gaf geen antwoord. Misschien had hij niet eens verstaan wat de zwarte elf had gezegd. Zijn ogen, groot van afschuw, waren op diens borst gericht. Tas volgde Caramons blik en zag vijf zwartgeblakerde, bloederige gaten in Dalamars lichaam. De kender slikte. Opeens was hij een beetje misselijk.

‘Ja, dit is veroorzaakt door de hand van je broer,’ merkte Dalamar, die Caramons gedachten kennelijk had geraden, op. Met een grimmig lachje vouwde hij de gescheurde panden van zijn gewaad over elkaar, zodat de wonden aan het zicht werden onttrokken. ‘Het geeft niet,’ prevelde hij, ‘ik had het dubbel en dwars verdiend.’

Caramon wendde zijn blik af, zo bleek dat Tas zijn hand in die van de grote man liet glijden, bang dat hij zou flauwvallen. Dalamar nam Caramon vol minachting op.

‘Wat is er?’ vroeg hij. ‘Dacht je soms niet dat hij tot zoiets in staat zou zijn?’ Ongelovig schudde de zwarte elf zijn hoofd, terwijl hij zijn blik over het verzamelde gezelschap liet gaan. ‘Nee, je bent net als alle anderen. Dwazen zijn jullie, allemaal.’

De magiërs prevelden tegen elkaar, soms boos, soms angstig, meestal vragend. Eindelijk hief Par-Salian zijn hand en werd het stil.

‘Vertel ons, Dalamar, wat hij van plan is. Tenzij hij je natuurlijk heeft verboden erover te praten.’ Er klonk een ondertoon van ironie in de stem van de magiër door die Dalamar niet ontging.

Hij grimlachte. ‘Nee, ik ben op de hoogte van zijn plannen. Voldoende, althans. Hij zei zelfs dat ik ze met de grootste zorg aan u moest overbrengen.’

Er klonk gemompel en minachtend gesnuif. Maar Par-Salian keek zo mogelijk nog bezorgder. ‘Ga door,’ zei hij bijna onhoorbaar.

Dalamar haalde diep adem.

‘Hij wil terugreizen in de tijd, naar de dagen vlak voor de Catastrofe, toen de grote Fistandantilus zich op het hoogtepunt van zijn macht bevond. Mijn sjalafi is van plan de grote magiër op te zoeken, bij hem in de leer te gaan en op die manier de kennis van Fistandantilus te verkrijgen waarvan we weten dat die tijdens de Catastrofe verloren is gegaan. Want uit wat hij heeft gelezen in de spreukenboeken die mijn sjalafi heeft meegenomen uit de grote bibliotheek van Palanthas heeft hij opgemaakt dat Fistandantilus een manier had ontdekt om de drempel tussen goden en mensen te overschrijden. Zo kon de grote tovenaar na de Catastrofe zijn leven verlengen en deelnemen aan de Dwergenoorlogen. Zo slaagde hij erin de vreselijke ontploffing te overleven die het land Dergoth verwoestte. Zo slaagde hij erin in leven te blijven totdat hij een geschikte ontvanger had gevonden voor zijn ziel.’

‘Ik begrijp hier helemaal niks van! Zeg nou eens wat er aan de hand is!’ eiste Caramon boos. Met grote stappen liep hij naar voren. ‘Anders breek ik hier de boel af. Wie is die Fistandantilus? En wat heeft hij met mijn broer te maken?’

‘Sst,’ deed Tasselhof met een behoedzame blik op de magiërs.

‘We begrijpen het wel, kleine kender,’ zei Par-Salian met een vriendelijke glimlach. ‘We begrijpen zijn woede en zijn verdriet. En hij heeft gelijk. We zijn hem een verklaring verschuldigd.’ De oude magiër zuchtte. ‘Misschien was het wel verkeerd wat ik heb gedaan. Maar aan de andere kant: had ik een keus? Waar zouden we vandaag de dag zijn als ik die beslissing niet had genomen?’

Tas zag dat Par-Salian zich omdraaide naar de magiërs die aan weerskanten van hem zaten, en opeens besefte hij dat de uitleg niet alleen voor Caramon, maar ook voor hen was bedoeld. Velen hadden hun kap afgezet, zodat Tas nu hun gezichten kon zien. Degenen in het zwart keken boos, de bleke gezichten van degenen in het wit drukten verdriet en angst uit. Van degenen in het rood trok één man in het bijzonder Tas’ aandacht, voornamelijk omdat zijn gezicht glad en uitdrukkingsloos was, terwijl zijn ogen duister en gramstorig stonden. Het was de magiër die openlijk aan Raistlins macht had getwijfeld. Tas had de indruk dat Par-Salian met name tot hem het woord richtte.

‘Meer dan zeven jaar geleden verscheen Paladijn aan mij.’ Par-Salian staarde in de schaduwen. ‘De grote god waarschuwde me dat de wereld een tijd vol verschrikkingen te wachten stond. De Koningin van de Duisternis had de kwade draken gewekt en was van plan een oorlog te ontketenen om allen aan zich te onderwerpen. “Uit je orde dien je er een te kiezen die zal helpen dit kwaad te bestrijden,” zei Paladijn tegen me. “Kies zorgvuldig, want die persoon zal zijn als een zwaard dat de duisternis doorklieft. Je mag hem niets vertellen over wat de toekomst brengt, want zijn beslissingen en die van anderen zullen bepalen of je wereld zal blijven bestaan, of voorgoed zal worden verzwolgen door de duisternis.”’

Par-Salian werd onderbroken door boze stemmen, met name van de dragers van het zwart. Par-Salian keek hen met vlammende ogen aan. Op dat moment zag Tas de macht en het gezag waarover de ogenschijnlijk zwakke oude magiër beschikte.

‘Ja, wellicht had ik de kwestie aan het Conclaaf moeten voorleggen,’ zei hij op scherpe toon. ‘Maar tot op de dag van vandaag ben ik ervan overtuigd dat de beslissing aan mij was. Ik wist heel goed hoeveel uren het Conclaaf zou verspillen aan gekrakeel, ik wist heel goed dat jullie het nooit eens zouden worden. Ik heb mijn besluit genomen. Bestrijden jullie mijn recht om dat te doen?’

Tas hield zijn adem in; hij kon voelen hoe de woede van Par-Salian als het gerommel van de donder door de zaal trok. De Zwarte Mantels lieten zich mopperend weer op hun stenen stoelen zakken. Par-Salian zweeg even en richtte toen zijn blik weer op Caramon. De strengheid verdween uit zijn ogen.

‘Ik koos Raistlin,’ zei hij.

Caramon trok een boos gezicht. ‘Waarom?’ vroeg hij op hoge toon.

‘Ik had zo mijn redenen,’ zei Par-Salian vriendelijk. ‘Sommige kan ik je niet uitleggen, zelfs nu niet. Maar dit kan ik je wel vertellen: hij is met de gave geboren. En dat is het belangrijkste. De magie huist diep in je broer. Wist je dat zijn schoolmeester vanaf de allereerste schooldag angst en ontzag voor Raistlin heeft gekoesterd? Hoe geef je les aan een leerling die meer weet dan de leraar? En naast die magische gave beschikt hij over intelligentie. Raistlins geest kent nooit rust. Altijd is hij op zoek naar kennis, naar antwoorden. En hij is dapper, misschien zelfs dapperder dan jij, krijger. Elke dag van zijn leven vecht hij tegen de pijn. Meer dan eens heeft hij de dood onder ogen gezien en verslagen. Hij is nergens bang voor, niet voor het licht en niet voor het donker. En zijn ziel...’ Par-Salian zweeg even. ‘In zijn ziel brandt een alles verterende ambitie, een verlangen naar macht, een verlangen naar nog meer kennis. Ik wist dat niets, zelfs de angst voor de dood niet, hem ervan zou weerhouden zijn doel te bereiken. En ik wist dat de doelen die hij voor zichzelf stelde de wereld mogelijk ten goede zouden komen, ook al zou hij verkiezen diezelfde wereld de rug toe te keren.’

Weer liet Par-Salian een stilte vallen. Toen hij verder sprak, klonk zijn stem bedroefd. ‘Maar eerst moest hij de Proeve afleggen.’

‘Je had kunnen voorzien hoe het zou aflopen,’ sprak de magiër in het rood op diezelfde milde toon. ‘We wisten allemaal dat hij wachtte op het juiste moment...’

‘Ik had geen keus!’ snauwde Par-Salian. Zijn blauwe ogen vlamden. ‘We hadden niet veel tijd meer. De wereld had niet veel tijd meer. De jongeman moest de Proeve afleggen en alles verwerken wat hij wist. Ik kon het niet langer uitstellen.’