Выбрать главу

‘Wat zei Tika?’ vroeg Par-Salian zachtjes.

‘Tika zei...’ – Tas slikte – ‘Tika zei dat ze het deed... omdat ze van hem h-hield... van Raistlin.’

Par-Salian knikte. Zijn blik ging naar Caramon. ‘Hoe zit het met jou, tweelingbroer?’ vroeg hij. Caramon hief zijn hoofd en keek de magiër met gekwelde blik aan.

‘Hou jij nog van hem? Je zegt dat je bereid bent terug te gaan en Fistandantilus te doden. Het gevaar zal groot zijn. Hou je genoeg van je broer om die gevaarlijke reis te ondernemen? Om je leven voor hem op het spel te zetten, zoals deze dame heeft gedaan? Voordat je antwoord geeft: vergeet niet dat je niet teruggaat om de wereld te redden. Je gaat terug om een ziel te redden, niets meer en niets minder.’

Caramons lippen bewogen, maar er kwam geen geluid over. Zijn gezicht straalde echter van vreugde, van een geluk dat diep uit zijn binnenste kwam. Hij kon slechts knikken.

Par-Salian draaide zich om naar het Conclaaf.

‘Ik heb mijn besluit genomen,’ begon hij.

Een van de Zwarte Mantels stond op en duwde haar kap naar achteren. Tas zag dat het de vrouw was die hem hiernaartoe had gebracht. Haar ogen brandden van woede. Ze maakte een snelle hakbeweging.

‘Wij tekenen bezwaar aan tegen die beslissing, Par-Salian,’ zei ze zachtjes. ‘En je weet wat dat betekent: dat je de spreuk niet mag uitspreken.’

‘De Meester van de Toren mag op eigen houtje de spreuk uitspreken, Ladonna,’ antwoordde Par-Salian grimmig. ‘Die macht hebben alle Torenmeesters. Zo heeft Raistlin het geheim ontdekt, toen hij meester werd van de Toren in Palanthas. Ik heb de hulp van Rood noch Zwart nodig.’

Ook onder de Rode Mantels werd gemopperd; velen keken de Zwarte Mantels aan en knikten instemmend. Ladonna glimlachte.

‘Jazeker, grootheid,’ zei ze, ‘dat weet ik. Je hebt ons niet nodig om de spreuk uit te spreken, maar je kunt het ook niet zonder ons. Je hebt onze medewerking nodig, Par-Salian, onze stilzwijgende medewerking, anders zullen de schaduwen van onze magie opstijgen en het licht van de zilveren maan verhullen. En dan zul je falen.’

Par-Salians gezicht werd kil en grauw. ‘En het leven van deze vrouw dan?’ vroeg hij op hoge toon, gebarend naar Crysania.

‘Wat geven wij om het leven van een priesteres van Paladijn?’ vroeg Ladonna spottend. ‘Onze zorgen gaan veel verder en dienen niet te worden besproken in het bijzijn van buitenstaanders. Stuur hen weg’ – ze gebaarde naar Caramon – ‘zodat we er onderling over kunnen spreken.’

‘Ik denk dat dat het verstandigst is, Par-Salian,’ zei de magiër in het rood op milde toon. ‘Onze gasten zijn moe en hongerig, en ze zouden onze familieruzies maar saai vinden.’

‘Goed dan,’ zei Par-Salian bruusk. Maar Tas zag hoe boos de magiër in het wit was toen hij zich naar zijn broeders en zusters omdraaide. ‘Jullie zullen worden ontboden.’

‘Wacht!’ riep Caramon. ‘Ik eis te worden toegelaten. Ik...’

De grote man zweeg zo abrupt dat hij er bijna in stikte. De zaal was verdwenen, de magiërs waren verdwenen, de stenen stoelen waren verdwenen. Hij stond tegen een kapstok te schreeuwen.

Duizelig keek Tas om zich heen. Hij, Caramon en Boepoe bevonden zich in een gerieflijke kamer die rechtstreeks uit de Herberg van het Laatste Huis leek te zijn overgeheveld. In de haard brandde een vuur, langs een van de muren stonden comfortabele bedden. Vlak bij de haard stond een tafel vol eten. De geuren van versgebakken brood en geroosterd vlees deden het water in zijn mond lopen. Hij slaakte een zucht van verrukking.

‘Als je het mij vraagt is dit de geweldigste plek op de hele wereld,’ zei hij.

Hoofdstuk 14

De oude magiër in het witte gewaad zat in een werkkamer die sterk leek op die van Raistlin in de Toren van Palanthas, alleen waren de boeken op de schappen in Par-Salians kamer in wit leer gebonden. De zilveren runen op de ruggen en kaften glansden in het licht van een knappend haardvuur. Iedereen die binnenkwam vond het er maar warm en benauwd. Maar Par-Salian voelde de kilte van de ouderdom in zijn botten trekken. Hij vond het heerlijk zo.

Achter zijn bureau zat hij in de vlammen te staren. Hij schrok op toen er zachtjes op de deur werd geklopt, slaakte een zucht en riep zachtjes: ‘Binnen.’

Een jonge magiër in het wit deed de deur open en boog voor de magiër in het zwart die langs hem heen liep, zoals gebruikelijk bij iemand van haar statuur. Ze aanvaardde het eerbetoon zwijgend. Ze liep Par-Salians kamer binnen en bleef vlak bij de deur staan. De magiër in het wit deed zachtjes de deur achter haar dicht en liet de twee hoofden van hun respectievelijke ordes alleen.

Ladonna wierp een snelle, indringende blik om zich heen in de kamer. Een groot deel ervan was in schaduw gehuld, want het enige licht was afkomstig van het haardvuur. Zelfs de gordijnen waren dicht, om de griezelige gloed van de manen buiten te sluiten. Met haar hand geheven prevelde Ladonna zachtjes enkele woorden. Verschillende voorwerpen in het vertrek kregen een vreemde, rode gloed die aangaf dat ze magische eigenschappen hadden: onder meer een staf die tegen de muur stond, een kristallen prisma op Par-Salians bureau, een veelarmige kandelaar, een reusachtige zandloper en verschillende ringen aan de hand van de oude man. Daar leek Ladonna niet van te schrikken. Ze bekeek ze stuk voor stuk en knikte. Gerustgesteld ging ze op een stoel bij het bureau zitten. Par-Salian sloeg haar met een flauwe glimlach op zijn gerimpelde gezicht gade.

‘Er houden zich geen wezens van Hiernaast schuil in de hoeken, Ladonna, dat verzeker ik je,’ zei de oude magiër droogjes. ‘Als ik je uit deze dimensie had willen verbannen, lief kind, dan had ik dat jaren geleden al kunnen doen.’

‘Toen we nog jong waren?’ Ladonna zette haar kap af. Haar staalgrijze haar was in een ingewikkelde vlecht om haar hoofd gewikkeld en omlijstte een gezicht waarvan de schoonheid slechts leek te worden versterkt door de rimpels, die door een groot kunstenaar leken te zijn getekend om haar intelligentie en duistere wijsheid te benadrukken. ‘Dat zou een grootse confrontatie zijn geworden, grootheid.’

‘Laat die titel maar zitten, Ladonna,’ zei Par-Salian. ‘Daarvoor kennen we elkaar al te lang.’

‘Te lang en te goed, Par-Salian,’ zei Ladonna glimlachend. ‘Heel goed,’ prevelde ze zachtjes. Haar blik dwaalde af naar het vuur.

‘Zou je terug willen naar onze jeugd, Ladonna?’ vroeg Par-Salian.

Het duurde even voor ze reageerde. Toen keek ze op en keek hem schouderophalend aan. ‘Al die macht, wijsheid en ervaring opgeven, ten koste van wat? Hartstocht? Dat lijkt me niet, mijn beste. En jij?’

‘Twintig jaar geleden zou ik hetzelfde hebben gezegd,’ zei Par-Salian, wrijvend over zijn slapen. ‘Maar nu... Ik weet het niet.’

Ladonna schraapte haar keel, en opeens klonk haar stem streng en kil. ‘Ik ben hier niet gekomen om herinneringen op te halen, hoe plezierig ook,’ zei ze. ‘Ik ben gekomen om een dwaasheid af te wenden.’ Haar donkere ogen leken vuur te spuwen toen ze naar voren boog. ‘Je meent het toch niet serieus, hoop ik, Par-Salian? Zelfs jij kunt niet zo teerhartig of halfzacht zijn dat je die domme man terug in de tijd stuurt om te proberen Fistandantilus tegen te houden. Denk je in wat een gevaar dat oplevert! Misschien verandert hij de geschiedenis wel. Misschien houden we allemaal wel op te bestaan.’

‘Ach, Ladonna, denk zelf eens na!’ snauwde Par-Salian. ‘De tijd is een machtige, stromende rivier, langer en breder dan alle rivieren die wij kennen. Als je een kiezeltje in het kolkende water gooit, houdt het dan opeens op met stromen? Gaat het dan opeens de andere kant op? Natuurlijk niet. Het kiezeltje veroorzaakt wellicht enkele rimpelingen aan het oppervlak, maar daarna zinkt het. De rivier stroomt verder, zoals hij altijd heeft gedaan.’

‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg Ladonna. Ze keek Par-Salian achterdochtig aan.

‘Dat Caramon en Crysania kiezeltjes zijn, lieve. Ze zullen de stroming van de tijd niet beïnvloeden, net zomin als de Thon-Tsalarian van zijn koers zou afwijken wanneer er twee stenen in zouden worden gegooid. Ze zijn slechts kiezeltjes…’ herhaalde hij.