‘Kunt u ons niet gewoon naar dat laboratorium toveren?’ mopperde Caramon hijgend.
‘Nee,’ antwoordde Justarius zachtjes. Er klonk ontzag door in zijn stem. ‘Ik voel de lucht zinderen en tintelen van de kracht die Par-Salian uitoefent om deze betovering uit te voeren. Het laatste wat ik wil is dat een onbeduidende spreuk van mijn kant de krachten verstoort die hier vannacht aan het werk zijn.’
Ondanks zijn dikke vacht huiverde Tas bij het horen van die woorden, en hij vermoedde dat Caramon er ook de rillingen van kreeg, want hij hoorde dat de grote man nerveus zijn keel schraapte en er verder het zwijgen toe deed. Opeens bleven ze staan.
‘Zijn we er?’ vroeg Caramon, die zijn best deed om zijn stem vast te laten klinken.
‘Ja,’ fluisterde de magiër. Tas spitste zijn oren om hem beter te kunnen verstaan. ‘Ik zal met je meelopen tot boven aan de trap. Zodra we bij de deur zijn, zal ik die heel zachtjes voor je opendoen, zodat je naar binnen kunt. Niets zeggen! Eén enkel woord kan Par-Salians concentratie verstoren. Voor deze betovering is een dagenlange voorbereiding nodig…’
‘O, dus hij wist dagen geleden al dat hij dit ging doen?’ viel Caramon hem ruw in de rede.
‘Sst!’ deed Justarius streng en bevelend. ‘Natuurlijk wist hij dat het tot de mogelijkheden behoorde, dus besloot hij zich erop voor te bereiden. En dat is maar goed ook, want we hadden geen idee dat je broer er zoveel haast achter zou zetten.’ Tas hoorde dat de man diep inademde. Toen hij verder praatte, klonk hij iets kalmer. ‘Goed, ik zeg het nog één keer: niets meer zeggen op het laatste stukje van de trap. Begrepen?’
‘Ja,’ antwoordde Caramon gedwee.
‘Doe precies wat Par-Salian je opdraagt. Geen vragen stellen, gewoon gehoorzamen. Zal dat lukken?’
‘Ja,’ antwoordde Caramon nog gedweeër. Tas hoorde een lichte trilling in zijn stem.
Hij is bang, besefte Tas. Arme Caramon. Waarom doen ze hem dit aan? Ik begrijp er niets van. Er is hier meer aan de hand dan je op het eerste gezicht zou denken. Nou, dan staat mijn besluit vast. Al moet ik inderdaad Par-Salians concentratie verstoren, ik zal het erop moeten wagen. Hoe dan ook zorg ik ervoor dat ik met Caramon mee kan. Hij heeft me nodig. En trouwens... De kender zuchtte. Terugreizen in de tijd. Wat een avontuur...
‘Goed dan.’ Justarius aarzelde, en Tas voelde dat zijn lichaam verstrakte van spanning. ‘Dan neem ik hier afscheid van je, Caramon. Mogen de goden je bijstaan. Wat je gaat doen is gevaarlijk... voor ons allemaal. Hoe gevaarlijk, daar kun je je geen voorstelling van maken.’ Dat laatste werd zo zachtjes gezegd dat alleen Tas het kon verstaan, en de kender draaide geschrokken met zijn oren. Toen slaakte de magiër in het rood een diepe zucht. ‘Kon ik maar zeggen dat ik je broer al die moeite waard vond.’
‘Hij is de moeite waard,’ zei Caramon vastberaden. ‘Let maar op.’
‘Ik hoop bij Gilean dat je gelijk hebt... Goed, ben je zover?’
‘Ja.’
Tas hoorde een zacht geruis, alsof de magiër met de kap op zijn hoofd knikte. Toen kwamen ze weer in beweging en liepen ze langzaam verder de trap op. De kender tuurde door het gat onder in de buidel naar buiten en keek naar de in schaduw gehulde treden die onder hem voorbijgleden. Hij zou maar een paar tellen de tijd hebben, wist hij.
De trap hield op. Hij kon de brede, stenen overloop zien. Het is zover, dacht hij, moeizaam slikkend. Weer hoorde hij dat geruis, en hij voelde hoe de magiër naar voren boog. Een deur kraakte. Snel beet Tas met zijn scherpe tandjes de laatste draadjes door die de stof bijeenhielden. Hij hoorde Caramon traag naar de deur toe lopen. Hij hoorde dat de deur weer dichtging.
De zoom begaf het. Tas viel uit de buidel. Hij had heel even de tijd om zich af te vragen of muizen altijd op hun pootjes terechtkwamen, net als katten. (Hij had een keer een kat van het dak van zijn huis gegooid om te zien of dat oude gezegde waar was. Ja, dus.) Toen viel hij op de stenen vloer en zette hij het op een rennen. De deur was dicht en de magiër in het rode gewaad had zich omgedraaid. Zonder om zich heen te kijken schoot de kender snel en geruisloos over de grond. Hij drukte zich plat op de grond en wurmde zich door de opening tussen de deur en de vloer, waarna hij wegdook onder een boekenkast die tegen de muur stond.
Tas bleef even staan om op adem te komen en goed te luisteren. Stel dat Justarius merkte dat hij was verdwenen? Zou hij hem dan komen zoeken?
Hou daarmee op, beval Tas zichzelf streng. Hij weet toch niet waar ik eruit ben gevallen. En waarschijnlijk durft hij hier toch niet terug te komen. Hij zou immers de betovering kunnen verstoren.
Na een poosje klopte het piepkleine hartje van de kender wat minder snel, zodat hij weer iets kon horen boven het gegons van het bloed in zijn oren uit. Helaas konden zijn oren hem maar heel weinig vertellen. Hij hoorde een zacht geprevel, alsof iemand zijn tekst voor een toneelstuk oefende. Hij hoorde dat Caramon nog na stond te hijgen van de lange klim, maar zijn best deed om het geluid te dempen, zodat hij de magiër niet zou storen. De leren laarzen van de grote man kraakten omdat hij nerveus van de ene op de andere voet stond te wippen. Maar dat was alles.
‘Ik moet gaan kijken,’ zei Tas bij zichzelf. ‘Anders weet ik niet wat er allemaal gebeurt.’
Hij kroop onder de boekenkast vandaan, en onderweg ervoer hij voor het eerst echt de piepkleine, unieke wereld waarin hij verzeild was geraakt. Het was een wereld vol kruimeltjes, vol stofpluisjes en draadjes, vol spelden en as, vol gedroogde rozenblaadjes en vochtige theeblaadjes. Het onbeduidende vormde opeens een wereld op zich. Meubels torenden hoog boven hem uit, als de bomen van een woud, en dienden ongeveer hetzelfde doeclass="underline" ze verleenden hem dekking. Een kaarsvlammetje was als de zon; Caramon was een monsterlijke reus.
Behoedzaam liep Tas met een boog om de reusachtige voeten van de man heen. Uit zijn ooghoek ving hij een beweging op, en hij zag een in een zachte schoen gestoken voet onder een wit gewaad. Par-Salian. Snel rende Tas naar de andere kant van de kamer, die gelukkig slechts door een paar kaarsen werd verlicht.
Opeens kwam Tas krabbelend tot stilstand. Hij was één keer eerder in het laboratorium van een magiër geweest, toen hij die vervloekte teleporteerring om had gedaan. De merkwaardige, wonderlijke dingen die hij daar had gezien was hij nooit vergeten, en nu bleef hij staan, vlak voor een kring van zilverkleurig poeder op de vloer. Midden in die kring, die glinsterde in het kaarslicht, lag vrouwe Crysania nog steeds met wijd open ogen in het niets te staren. Haar gezicht was zo wit als de linnen doek die over haar heen lag.
Hier zou de betovering worden uitgevoerd.
De haartjes in zijn nek gingen rechtovereind staan terwijl hij zich haastig terugtrok en wegdook onder een omgekeerde kamerpot. Vlak buiten de kring stond Par-Salian, en zijn witte gewaad straalde een griezelige gloed uit. In zijn handen had hij een instrument, ingelegd met edelstenen die sprankelden en flitsten terwijl hij het in de rondte liet draaien. Het zag eruit als de scepter die Tas een keer in de handen van een koning van Nordmaar had gezien, alleen zag deze er veel fascinerender uit. Het had allerlei unieke facetten en scharnierpunten. Delen ervan bewogen, zag Tas, en het wonderlijkste van alles was wel dat sommige delen bewogen zonder te bewegen. Voor zijn ogen vouwde en boog en verdraaide Par-Salian het instrument met enkele behendige bewegingen, tot het niet groter was dan een ei. De aartsmagiër prevelde er enkele vreemde woorden tegen en liet het vervolgens in een zak van zijn gewaad glijden.
Tas durfde te zweren dat Par-Salian geen stap had gezet, maar opeens stond hij in de zilveren kring, naast de roerloze Crysania. De magiër boog zich over haar heen, en Tas zag dat hij iets tussen de plooien van haar gewaad legde. Vervolgens sprak Par-Salian zangerig in de taal van de magie, terwijl hij met zijn knoestige handen steeds groter wordende cirkels beschreef boven haar lichaam. Tas wierp een snelle blik op Caramon en zag dat die vlak bij de kring stond, met een merkwaardige uitdrukking op zijn gezicht. Het was het gezicht van iemand die op een onbekende plaats is, maar zich volkomen thuis voelt.