Выбрать главу

‘Dezra,’ zei ze kil, ‘je hebt de gratie en het verstand van een greppeldwerg. Misschien moeten jij en Raf maar van plaats ruilen. Dan kun jij het vuilnis buitenzetten en laat ik hem de tafels bedienen.’

Dezra, die op haar knieën op de grond zat om de scherven op te rapen, die ronddreven in een zee van bier, keek op. ‘Misschien moest ik dat inderdaad maar doen,’ zei de barmeid boos, en ze gooide de scherven weer op de grond. ‘Bedien zelfde tafels maar... of ben je daar nu te goed voor, Tika Majere, Heldin van de Lans?’

Met een gekwetste, verwijtende blik op Tika stond Dezra op, schopte de scherven uit de weg en beende de herberg uit.

De voordeur vloog open en sloeg met een knal tegen de post, en Tika grimaste bij de gedachte aan de krassen die in het hout zouden achterblijven. Scherpe woorden lagen haar voor in de mond, maar ze beet op haar tong en hield ze binnen, wetend dat ze er spijt van zou krijgen.

De deur bleef openstaan, en het heldere licht van de late middag stroomde de herberg binnen. De rossige gloed van de ondergaande zon deed de pas gepolitoerde houten oppervlakken glanzen en de glazen schitteren. Het danste zelfs op het oppervlak van de plas op de grond. Plagerig streek het over Tika’s vuurrode krullen, als de hand van een minnaar, waarop veel van de grinnikende stamgasten ophielden met lachen en de bekoorlijke vrouw verlangend aanstaarden.

Niet dat Tika het merkte. Beschaamd om haar woede tuurde ze door het raam naar buiten, en ze zag Dezra, die met een schort haar ogen depte. Een klant kwam door de open deur naar binnen en trok hem achter zich dicht. Het licht verdween, en in de herberg keerde het koele schemerduister terug.

Tika streek met haar hand over haar ogen. In wat voor monster ben ik veranderd, vroeg ze zich berouwvol af. Het is immers niet Dezra’s schuld. Het komt door dat afschuwelijke gevoel in mijn binnenste. Ik zou bijna wensen dat er weer draconen waren om te bestrijden. Toen wist ik tenminste waar ik bang voor was, toen kon ik er tenminste eigenhandig tegen vechten. Maar hoe kan ik vechten tegen iets waar ik niet eens een naam aan kan verbinden?

Stemmen onderbraken haar gedachten, roepend om bier, om eten. Gelach steeg op en galmde door de Herberg van het Laatste Huis.

Hiervoor ben ik teruggekomen. Tika snufte en veegde haar neus af aan een bardoekje. Dit is mijn thuis. Deze mensen zijn oprecht en mooi en warm als de ondergaande zon. Ik word omringd door liefdevolle geluiden: gelach, kameraadschap, een slobberende hond...

Een slobberende hond! Tika kreunde en rende achter de bar vandaan.

‘Raf!’ riep ze uit. Wanhopig keek ze de greppeldwerg aan.

‘Bier gemorst. Ik opdweilen,’ zei hij. Hij keek haar aan en veegde vrolijk zijn mond af.

Verschillende vaste klanten moesten lachen, maar er waren er een paar die nooit eerder in de herberg waren geweest en die vol afkeer naar de greppeldwerg zaten te kijken.

‘Gebruik een doekje om het op te vegen!’ siste Tika uit haar mondhoek, terwijl ze zwakjes en verontschuldigend naar de gasten grijnsde. Ze wierp Raf het bardoekje toe, en de greppeldwerg ving het. Maar hij hield het alleen maar in zijn hand en staarde er verwonderd naar.

‘Wat doen mij hiermee?’

‘Het bier opdweilen!’ zei Tika berispend, terwijl ze zonder veel succes probeerde hem met haar lange, golvende rok aan de blikken van de gasten te onttrekken.

‘O! Heb mij niet nodig,’ zei Raf ernstig. ‘Mij maken mooi doekje niet vies.’ De greppeldwerg gaf Tika het doekje terug, liet zich weer op handen en knieën zakken en begon het gemorste bier op te likken, dat inmiddels vermengd was met de modder die de gasten mee naar binnen hadden gelopen.

Met rode wangen sleurde Tika Raf bij zijn kraag omhoog en schudde hem heen en weer. ‘Gebruik het doekje!’ fluisterde ze fel. ‘Straks hebben de klanten geen trek meer. En zodra je daarmee klaar bent, wil ik dat je die grote tafel bij de haard afruimt. Ik verwacht vrienden...’ Tika zweeg.

Raf stond haar met grote ogen aan te kijken, terwijl hij probeerde de ingewikkelde instructies te begrijpen. Hij was uitzonderlijk, voor een greppeldwerg. Hij was er pas drie weken, en Tika had hem al geleerd tot drie te tellen (greppeldwergen kwamen zelden verder dan twee) en ervoor gezorgd dat hij niet meer stonk. Met die pas ontdekte intellectuele bekwaamheid en persoonlijke hygiëne zou hij het in een greppeldwergrijk tot koning hebben geschopt, maar zulke hoge ambities had Raf niet. Hij kende geen enkele koning die zo’n goed leven had als hij: gemorst bier ‘opdweilen’ (als hij snel was) en het vuilnis ‘naar buiten brengen’. Maar er waren grenzen aan Rafs talenten, en die had Tika nu bereikt.

‘Ik verwacht vrienden en...’ begon ze nog een keer, maar toen gaf ze het op. ‘Ach, laat ook maar. Dweil dit eerst maar op, met het doekje,’ voegde ze er streng aan toe, ‘en kom me dan maar vragen wat je verder moet doen.’

‘Mij niet drinken?’ begon Raf, tot hij Tika’s boze blik zag. ‘Mij doen.’

Zuchtend van teleurstelling nam de greppeldwerg het doekje aan en haalde het door de plas bier heen, mopperend over ‘jammer van goed bier’. Hij raapte een paar scherven van de kapot gevallen bekers op, staarde er even naar, grijnsde en stopte ze in de zakken van zijn hemd.

Even vroeg Tika zich af wat hij ermee van plan was, maar ze wist dat het maar beter was om er niet naar te vragen. Ze liep terug naar de bar, pakte een stel nieuwe bekers en schonk ze vol, terwijl ze geen aandacht probeerde te besteden aan het feit dat Raf zich had gesneden aan een van de scherpere stukken en nu zittend op zijn hielen met veel belangstelling zat te kijken naar het bloed dat van zijn hand drupte.

‘Heb je, eh... Caramon gezien?’ vroeg Tika nonchalant aan de greppeldwerg.

‘Nee.’ Raf veegde zijn bebloede hand af aan zijn haar. ‘Maar mij weten waar mij moeten zoeken.’ Gretig sprong hij overeind. ‘Mij hem halen?’

‘Nee,’ snauwde Tika fronsend. ‘Caramon is thuis.’

‘Mij denken van niet,’ zei Raf hoofdschuddend. ‘Niet na zon onder…’

‘Hij is thuis!’ snauwde Tika, zo boos dat de greppeldwerg ineenkromp.

‘Jij willen wedden?’ mompelde Raf, maar zo zachtjes dat ze het niet kon horen. Tika had een heel kort lontje tegenwoordig.

Gelukkig voor Raf hoorde Tika hem inderdaad niet. Ze schonk de laatste bierbeker vol en liep met het dienblad naar een grote groep elfen die vlak bij de deur zaten.

Ik verwacht vrienden, herhaalde ze mat bij zichzelf. Goede vrienden. Ooit zou ze het heerlijk hebben gevonden Tanis en Waterwind te zien, er gretig naar hebben uitgekeken. Maar nu... Ze zuchtte en deelde de bekers uit zonder goed te beseffen waar ze mee bezig was. In naam van de ware goden, bad ze, laat ze komen en snel weer weggaan. Ja, dat vooral, laat ze snel weer weggaan. Als ze bleven... Als ze erachter kwamen…

De moed zakte Tika al in de schoenen bij de gedachte alleen. Haar onderlip trilde. Als ze bleven, was het afgelopen. Zo simpel was het. Dan was haar leven voorbij. Opeens werd het verdriet ondraaglijk. Haastig zette Tika de laatste bierbeker neer en liep, verwoed knipperend met haar ogen, bij de elfen weg. Ze merkte niets van de verbijsterde blikken die de elfen met elkaar wisselden terwijl ze naar de bekers bier keken, en ze besefte geen moment dat ze allemaal om wijn hadden gevraagd.

Half verblind door haar tranen kon Tika maar aan één ding denken: dat ze zo snel mogelijk naar de keuken wilde, waar ze ongezien kon huilen. De elfen keken om zich heen, op zoek naar een andere barmeid, en Raf liet zich met een tevreden zucht weer op handen en knieën zakken en slurpte vrolijk de rest van het bier op.

Tanis Halfelf stond aan de voet van een flauwe helling te staren naar de lange, rechte, modderige weg die zich voor hem uitstrekte. De vrouw die hij begeleidde en hun rijdieren wachtten een eindje achter hem. De vrouw had rust nodig, en hun paarden ook. Hoewel haar trots haar ervan weerhield te klagen, kon Tanis zien hoe grauw en vermoeid haar gezicht was. Sterker nog, vandaag was ze al een keer in het zadel in slaap gesukkeld, en ze zou zijn gevallen als Tanis haar niet met een sterke arm had tegengehouden. Daarom, hoewel ze erop gebrand was haar bestemming te bereiken, had ze niet geprotesteerd toen Tanis had verkondigd dat hij in zijn eentje de weg wilde verkennen. Hij hielp haar van haar paard en wachtte tot ze het zich gemakkelijk had gemaakt in een verborgen bosje.