Выбрать главу

‘Snel, netjes.’ De gevangenbewaarder schudde zijn hoofd.

‘Nou,’ zei Tas weifelend, ‘ik weet niet wat dat betekent, maar als u ons echt gaat vrijlaten, kan Caramon misschien wel helpen.’

De kender verdween en ze hoorden hem roepen: ‘Caramon, wakker worden! Ze willen ons eruit laten en ze krijgen de deur niet open en ik ben bang dat dat mijn schuld is, nou ja, deels...’

‘U beseft toch wel dat u ze allebei moet meenemen?’ vroeg de gevangenbewaarder sluw.

‘Hè?’ De man met de berenmantel draaide zich boos om naar de gevangenbewaarder. ‘Daar is niets over gezegd…’

‘Ze moeten samen worden verkocht. Dat zijn mijn bevelen en aangezien uw bevelen en die van mij van dezelfde lieden afkomstig zijn...’

‘Heb je dat zwart op wit?’ vroeg de man boos.

‘Natuurlijk,’ antwoordde de gevangenbewaarder zelfvoldaan.

‘Dan lijd ik verlies! Wie wil er nou een kender kopen?’

De gevangenbewaarder haalde zijn schouders op. Dat was zijn zorg niet.

De man met de berenmantel deed zijn mond weer open, maar sloot hem toen er een gezicht achter het tralieraam verscheen. Niet dat van de kender. Dit was het gezicht van een mens, een jongeman van een jaar of achtentwintig. Ooit was hij misschien knap geweest, maar nu ging de krachtige kaak schuil onder een laag vet, stonden de bruine ogen dof en was het krullende haar een en al vieze klitten.

‘Hoe gaat het met vrouwe Crysania?’ vroeg Caramon.

De man met de berenmantel knipperde verward met zijn ogen.

‘Vrouwe Crysania. Ze hebben haar naar de tempel gebracht,’ verduidelijkte Caramon.

De gevangenbewaarder porde de man met de berenmantel in de ribben. ‘U weet wel, de vrouw die hij in elkaar heeft geslagen.’

‘Ik heb haar niet aangeraakt,’ zei Caramon effen. ‘Maar hoe gaat het met haar?’

‘Dat gaat jou niks aan,’ snauwde de man met de berenmantel, die zich opeens leek te herinneren hoe laat het was. ‘Ben jij slotenmaker? De kender zei dat jij de deur wel open kon krijgen.’

‘Ik ben geen slotenmaker,’ antwoordde Caramon, ‘maar misschien kan ik hem toch openmaken.’ Zijn blik ging naar de gevangenbewaarder. ‘Als u er tenminste geen bezwaar tegen hebt dat hij stukgaat.’

‘Het slot is nu toch al kapot,’ zei de gevangenbewaarder schril. ‘Veel erger kun je het niet maken, tenzij je de deur inbeukt.’

‘Dat ben ik nou juist van plan,’ zei Caramon koeltjes.

‘De deur inbeuken?’ krijste de gevangenbewaarder. ‘Je bent niet goed bij je hoofd. Waarom…’

‘Wacht even.’ De man met de berenmantel had tussen de tralies een glimp opgevangen van Caramons brede schouders en stierennek. ‘Dit wil ik wel eens zien. Als het hem lukt, zal ik de schade vergoeden.’

‘Nou en of je de schade zult vergoeden!’ zei de gevangenbewaarder verontwaardigd. De man wierp hem een zijdelingse blik toe, en hij hield zijn mond.

Caramon sloot zijn ogen en haalde een paar keer diep adem, om de lucht vervolgens langzaam weer uit te blazen. De man met de berenmantel en de gevangenbewaarder gingen wat verder van de deur af staan. Caramon verdween uit het zicht. Ze hoorden een grom, gevolgd door een machtige dreun tegen de massief houten deur. De deur beefde aan zijn scharnieren; sterker nog, zelfs de stenen muur leek te trillen door de kracht van de klap. Maar de deur hield het. De gevangenbewaarder deinsde echter met open mond een paar passen verder achteruit.

In de cel klonk nog een grom en nog een dreun. De deur spatte met zo’n formidabele klap uit elkaar dat de enige herkenbare overblijfselen de verbogen scharnieren waren, en het slot dat nog stevig vastzat aan de deurpost. Caramon had zoveel snelheid dat hij de gang in vloog. Uit de omringende cellen, waar andere gevangenen hun gezichten tegen de tralies hadden gedrukt, klonk gedempt gejuich.

‘Dat moet jij betalen!’ piepte de gevangenbewaarder tegen de man met de berenmantel.

‘Het is elke cent waard,’ zei de man, die Caramon overeind hielp en het stof van zijn kleren klopte, terwijl hij hem kritisch opnam. ‘Een beetje te goed gegeten de laatste tijd, hè? En je lust zeker ook wel een glaasje? Zo ben je hier vast verzeild geraakt. Ach, geeft niet. Dat is zo opgelost. Dus je heet Caramon?’

De grote man knikte somber.

‘En ik ben Tasselhof Klisvoet,’ zei de kender, die over de restanten van de deur heen stapte en zijn hand maar weer eens uitstak. ‘Ik ga echt altijd met hem mee, waar hij ook naartoe gaat. Dat heb ik Tika beloofd, en…’

De man met de berenmantel stond iets op zijn lei te schrijven en schonk de kender slechts een afwezige blik. ‘Hmm, op die manier.’

‘Enne,’ ging de kender verder terwijl hij met een zucht zijn hand in zijn zak stak, ‘als u deze ketenen van onze voeten haalde, zouden we een stuk gemakkelijker kunnen lopen.’

‘Inderdaad,’ mompelde de man met de berenmantel terwijl hij wat cijfers op zijn lei noteerde. Hij telde ze op en glimlachte. ‘Toe maar,’ droeg hij de gevangenbewaarder op. ‘Ga de anderen maar halen die je vandaag voor me hebt.’

De oude man schuifelde weg, na een venijnige blik te hebben geworpen op Tas en Caramon.

‘Gaan jullie twee daar maar bij de muur zitten tot we klaar zijn voor vertrek,’ beval de man met de berenmantel.

Caramon hurkte op de grond, wrijvend over zijn schouder. Met een tevreden zucht ging Tas naast hem zitten. De wereld aan de andere kant van de celdeur zag er nu al zonniger uit. Hij had het nog tegen Caramon gezegd: ‘Zodra we hier uit zijn, hebben we een kans. Maar zolang we hier vastzitten, kunnen we geen kant op.’

‘O, trouwens,’ riep Tas de weg schuifelende gevangenisbewaarder na, ‘zou u ervoor willen zorgen dat ik mijn ijzerdraadje terugkrijg? Sentimentele waarde, u begrijpt het wel.’

‘Een kans, hm?’ zei Caramon tegen Tas terwijl de smid aanstalten maakte de ijzeren band om zijn hals te bevestigen. Het had even geduurd voordat er een was gevonden die groot genoeg was, en Caramon was de laatste die het teken van slavernij om kreeg. De grote man kromp ineen van pijn toen de smid het slot met een gloeiend heet stuk ijzer vast soldeerde. De geur van verbrand vlees steeg op.

Tas trok ellendig aan zijn eigen halsband en kromp ineen bij het zien van Caramons pijn. ‘Het spijt me,’ zei hij snuffend. ‘Ik wist niet wat hij bedoelde met “onder de hamer”. Ik dacht dat hij onze ketenen met een hamer wilde stukslaan. Ze praten hier nogal raar. Echt, Caramon...’

‘Geeft niet,’ zei Caramon met een zucht. ‘Jij kunt er niets aan doen.’

‘Maar iemand wel,’ zei Tas peinzend. Hij keek belangstellend toe terwijl de smid zalf op Caramons brandwond smeerde en vervolgens zijn werk met kritische blik bekeek. Hij zou niet de eerste smid in Istar zijn die zijn baan kwijtraakte omdat een slaveneigenaar was komen klagen over een weggelopen slaaf die zijn halsband los had weten te krijgen.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Caramon met doffe stem. Zijn gezicht kreeg weer die berustende, lege uitdrukking.

‘Nou,’ zei Tas met een vluchtige blik op de smid, ‘denk er maar eens over na. Wat voor kleren had je aan toen we hier aankwamen? Je zag eruit als een schurk. En toen kwamen opeens de priester en de wachters opdagen, alsof ze ons al verwachtten. En weet je nog hoe vrouwe Crysania eruitzag?’

‘Je hebt gelijk,’ zei Caramon. Er laaide een vonkje op in zijn doffe ogen. De vonk werd een vlam, alsof er een smeulend vuur oplaaide. ‘Raistlin,’ prevelde hij. ‘Hij weet dat ik wil proberen hem tegen te houden. Hij heeft dit gedaan.’

‘Daar ben ik niet zo zeker van,’ zei Tas nadenkend. ‘Ik bedoel, hij zou je toch gewoon hebben verpulverd of een wandtapijt van je hebben gemaakt of zoiets?’

‘Welnee,’ zei Caramon, en Tas zag de opwinding in zijn ogen. ‘Snap je het dan niet? Hij wil me hier houden... zodat ik iets kan doen. Hij zou ons niet vermoorden. Die... die zwarte elf die voor hem werkt zei het ook, weet je nog?’

Tas was niet overtuigd en wilde nog iets zeggen, maar op dat moment hees de smid de krijger overeind. De man met de berenmantel, die vanuit de deuropening van de smidse ongeduldig had staan toekijken, gebaarde naar twee van zijn eigen slaven. Ze liepen haastig naar binnen, grepen Caramon en Tas ruw vast en duwden hen in de rij achter de rest van de slaven. Er kwamen nog twee slaven bij, die de ketenen om de benen van de nieuwe slaven aan elkaar bevestigden, tot ze allemaal met elkaar waren verbonden. Vervolgens kwam de levende keten van mensen, halfelfen en twee kobolden op een gebaar van de man met de berenmantel schuifelend in beweging.