‘Ik heb tot Paladijn gebeden,’ zei de muzikale stem, ‘en mij werd verteld dat de god haar bij zich had geroepen om haar te beschermen tegen een kwade toverspreuk die tegen haar werd gebruikt. Ik ga ervan uit dat wij geen reden zien om daaraan te twijfelen.’
Quarath en Elsa schudden het hoofd en wisselden een veelbetekenende blik. De haat van de Priesterkoning jegens magiegebruikers was algemeen bekend.
‘Dus ze is de afgelopen tijd bij Paladijn geweest, in dat schitterende rijk dat we op deze aarde trachten na te bootsen. Terwijl ze daar was heeft ze ongetwijfeld kennis opgedaan over de toekomst. Ze spreekt van een prachtige tempel die in Palanthas wordt gebouwd. Wij hebben toch plannen om een dergelijke tempel te bouwen? Ze spreekt over ene Elistan, waarschijnlijk een priester die is voorbestemd daar te heersen.’
‘Maar... draken, de terugkeer van de goden?’ prevelde Elsa.
‘Wat de draken betreft,’ zei de Priesterkoning op een toon vol genegenheid en geamuseerdheid, ‘dat is waarschijnlijk een verhaal uit haar jeugd dat haar tijdens haar ziekte heeft achtervolgd, of misschien had het iets te maken met de spreuk die de magiegebruiker tegen haar heeft gebruikt.’ Zijn stem werd streng. ‘Er wordt namelijk gezegd dat magiërs het vermogen hebben je dingen te laten zien die niet bestaan. En wat de “terugkeer van de goden” betreft...’
De Priesterkoning zweeg even. Toen hij verder sprak, klonk zijn stem zacht en ademloos. ‘Jullie tweeën, mijn naaste adviseurs, kennen de droom van mijn hart. Jullie weten dat ik op een dag – en die dag komt snel dichterbij – naar de goden wil gaan om hun hulp te eisen bij het bestrijden van het kwaad dat zich nog steeds in ons midden bevindt. Op die dag zal Paladijn zelf mijn gebeden verhoren. Hij zal zich aan mijn zijde scharen, en samen zullen we de duisternis bestrijden tot die voorgoed overwonnen is! Dat heeft ze voorzien. Dat bedoelt ze met “de terugkeer van de goden”.’
Licht vulde de kamer. Elsa fluisterde een gebed, en zelfs Quarath sloeg zijn ogen neer.
‘Laat haar slapen,’ zei de Priesterkoning. ‘Morgenochtend zal ze zich beter voelen. Ik zal voor haar bidden tot Paladijn.’
Hij verliet de kamer, die donker werd nu hij er niet meer was. Elsa keek hem zwijgend na. Toen de deur naar Crysania’s kamer dichtsloeg, wendde de elfenvrouw zich tot Quarath.
‘Heeft hij de macht?’ vroeg Elsa aan haar metgezel, die bedachtzaam naar Crysania stond te kijken. ‘Is hij werkelijk van plan... om te doen wat hij zegt?’
‘Hè?’ Quarath was ver weg met zijn gedachten. Hij wierp een blik op de deur waardoor de Priesterkoning was verdwenen. ‘O, dat. Ja, natuurlijk heeft hij daar de macht voor. Je hebt met eigen ogen gezien hoe hij deze jonge vrouw heeft genezen. En de goden spreken tot hem wanneer hij bidt, dat beweert hij althans. Wanneer heb jij voor het laatst iemand genezen, eerwaarde dochter?’
‘Dus jij gelooft dat verhaal over Paladijn die haar ziel bij zich heeft genomen en haar de toekomst heeft laten zien?’ Elsa leek verbijsterd. ‘Geloof je werkelijk dat hij haar heeft genezen?’
‘Ik geloof dat er iets heel merkwaardigs is aan deze jonge vrouw en aan de twee die haar vergezelden,’ antwoordde Quarath ernstig. ‘Ik zorg wel voor hen, als jij een oogje op haar houdt. En wat de Priesterkoning betreft...’ Quarath haalde zijn schouders op. ‘Laat hem de macht van de goden maar aanroepen. Als ze afdalen om hem te helpen, prima. Zo niet, dan maakt het voor ons niet uit. Wij weten wie het werk van de goden op Krynn verricht.’
‘Dat vraag ik me af,’ merkte Elsa op, terwijl ze het donkere haar uit Crysania’s slapende gezicht streek. ‘In onze orde was er een meisje dat over het talent van ware genezing beschikte. Het jonge meisje dat door die Solamnische ridder werd verleid. Hoe heette hij ook alweer?’
‘Sothis,’ zei Quarath. ‘Heer Sothis van Fort Dargaard. O, daar twijfel ik niet aan. Soms tref je iemand, meestal een heel jong of een heel oud iemand, die het talent heeft. Of denkt het te hebben. Eerlijk gezegd ben ik ervan overtuigd dat het grotendeels te verklaren is doordat mensen zo graag ergens in willen geloven dat ze zichzelf ervan weten te overtuigen dat het echt waar is. En dat komt ons geen van allen slecht uit. Hou die jonge vrouw scherp in de gaten, Elsa. Als ze morgenochtend nog over dergelijke dingen praat, terwijl ze al is hersteld, zullen we misschien drastische maatregelen moeten nemen. Maar voorlopig...’
Hij deed er het zwijgen toe. Elsa knikte. Wetend dat de jonge vrouw vast zou slapen onder invloed van het drankje, lieten ze haar alleen, diep in slaap in een kamer in de vooraanstaande tempel van Istar.
Toen Crysania de volgende ochtend wakker werd, was het alsof haar hoofd vol zat met watten. Ze had ontzettende dorst en een bittere smaak in haar mond. Duizelig ging ze rechtop zitten en probeerde haar gedachten op een rijtje te zetten. Er klopte helemaal niets van. Ze had een onduidelijke, maar schrikwekkende herinnering aan een griezelig wezen uit het dodenrijk dat op haar afkwam. Daarna was ze met Raistlin in de Toren van de Hoge Magie, en verder wist ze nog vagelijk dat ze omringd was geweest door magiërs in witte, rode en zwarte gewaden, dat ze stenen had horen zingen en dat ze een lange reis had gemaakt.
Ook wist ze zich te herinneren dat ze wakker was geworden in de aanwezigheid van een man wiens schoonheid overweldigend was, wiens stem haar gedachten en haar ziel vulden met rust en vrede. Maar hij had gezegd dat hij de Priesterkoning was en dat ze zich in de tempel van de Goden in Istar bevond. Dat sloeg helemaal nergens op. Ze wist nog dat ze om Elistan had gevraagd, maar dat niemand hem scheen te kennen. Ze had hun over hem verteld: dat hij was genezen door Goudmaan, priesteres van Mishakal, dat hij de strijd tegen de kwade draken had geleid en dat hij de mensen nu vertelde over de terugkeer van de goden. Maar de priesters hadden haar slechts medelijdend en geschrokken aangekeken. Uiteindelijk hadden ze haar een vreemd smakend drankje gegeven en was ze in slaap gevallen.
Nu was ze nog steeds in de war, maar vastbesloten erachter te komen waar ze was en wat er aan de hand was. Ze stapte uit bed, dwong zichzelf zich zoals elke ochtend te wassen, waarna ze aan de vreemd uitziende kaptafel ging zitten en rustig haar lange, donkere haar borstelde en vlocht. Die vertrouwde handelingen werkten ontspannend.
Ze nam zelfs even de tijd om de slaapkamer te bekijken, en onwillekeurig was ze onder de indruk van de schoonheid en de pracht en praal. Alleen vond ze het niet erg passen bij een tempel die aan de goden was gewijd, als ze zich daar inderdaad bevond. Haar slaapkamer in het huis van haar ouders in Palanthas was nog niet half zo weelderig geweest, en die was uitgerust met elke luxe die er te koop was.
Opeens moest ze denken aan wat Raistlin haar had laten zien – de armoede en ellende vlak bij de tempel – en ze werd rood van schaamte.
‘Misschien is dit een gastenverblijf,’ zei Crysania hardop bij zichzelf, omdat ze de vertrouwde klank van haar eigen stem als troostend ervoer. ‘De gastenverblijven in onze nieuwe tempel zijn er immers ook op ingericht om het onze gasten zo gerieflijk mogelijk te maken. Maar toch...’ Peinzend liet ze haar blik rusten op een kostbaar gouden beeldje van een dryade met een kaars in haar handen. ‘Dat is wel erg extravagant. Een gemiddeld gezin zou daar maanden van kunnen eten.’
Wat was ze dankbaar dat hij dit niet kon zien! Ze zou spreken met het hoofd van deze orde, wie het ook was. (Ze had hem vast verkeerd verstaan, hij kon de Priesterkoning immers niet zijn.)
Nu ze had besloten wat ze moest doen en haar hoofd weer helder was, trok Crysania de nachtkleding uit die ze droeg en trok ze het witte gewaad aan dat keurig over het voeteneinde van haar bed uitgespreid lag.
Wat een vreemd, ouderwets gewaad, dacht ze toen ze het over haar hoofd liet glijden. Heel anders dan de eenvoudige, ascetische witte gewaden die de leden van haar orde in Palanthas droegen. Deze waren rijk versierd. Gouddraad fonkelde langs de mouwen en de zoom, op de voorkant pronkte een scharlakenrood-met-paars lint, en een zware, gouden riem hield de plooien om haar ranke middel bijeen. Nog meer extravagantie. Ontstemd beet Crysania op haar lip, maar ze kon het niet laten zichzelf even te bekijken in de spiegel met vergulde lijst. Het stond haar wel mooi, moest ze toegeven terwijl ze de plooien van het gewaad gladstreek.