Op dat moment voelde ze dat er een briefje in haar zak zat.
Ze haalde een velletje rijstpapier tevoorschijn dat in vieren was gevouwen. Nieuwsgierig staarde ze ernaar, zich afvragend of de eigenaresse van het gewaad het er per ongeluk in had laten zitten, maar toen zag ze tot haar schrik dat het aan haar was geadresseerd. Verwonderd vouwde ze het open.
Vrouwe Crysania,
Ik wist dat je me wilde vragen je te helpen terug te keren naar het verleden, zodat je kon proberen de jonge magiër Raistlin ervan te weerhouden zijn kwade plan uit te voeren. Onderweg naar ons werd je echter aangevallen door een doodsridder. Om je te redden heeft Paladijn je ziel meegenomen naar zijn hemelse verblijf. In onze tijd was er niemand meer die je kon terugbrengen, zelfs Elistan niet. Alleen de priesters die in de tijd van de Priesterkoning leefden, hadden dat vermogen. Daarom hebben we je in het gezelschap van Raistlins broer Caramon teruggestuurd in de tijd, naar Istar vlak voor de Catastrofe. Daarvoor hadden we twee redenen: ten eerste, om je te laten genezen van je ernstige verwonding, en ten tweede, om je de kans te geven de jonge magiër van zijn zelfgekozen ondergang te redden.
Als je hierin de hand van de goden ziet, dan zul je daaruit misschien concluderen dat je onderneming gezegend is. Ik wil je het volgende meegeven: de goden gaan te werk op manieren die wij stervelingen niet begrijpen, want wij zien alleen het deel van het schilderij dat om ons heen wordt geschilderd. Het liefst zou ik daar persoonlijk met je over hebben gepraat voordat je wegging, maar dat bleek onmogelijk. Ik kan je maar één waarschuwing meegeven: pas op voor Raistlin.
Je bent rechtschapen, je geloof is onwankelbaar en je bent trots op zowel je rechtschapenheid als je geloof. Dat is een dodelijke combinatie, lief kind. Hij zal er op alle mogelijke manieren misbruik van maken.
Denk ook om het volgende, jij en Caramon zijn teruggegaan naar een gevaarlijke tijd. De dagen van de Priesterkoning zijn geteld. Caramon heeft een missie op zich genomen die hem het leven kan kosten.
Maar jij, Crysania, riskeert zowel je leven als je ziel. Ik voorzie dat je tot een keuze zult worden gedwongen: om het ene te redden, zul je het andere moeten opofferen. Er staan je vele manieren ter beschikking om het tijdperk waarin je je nu bevindt te verlaten. Eén ervan is middels Caramon. Paladijn zij met je.
Crysania liet zich op het bed zakken, want haar knieën begaven het. De hand waarmee ze de brief vasthield beefde. Verdwaasd staarde ze ernaar; keer op keer las ze hem, maar de woorden wilden niet tot haar doordringen. Na een poosje werd ze echter kalmer en dwong ze zichzelf hem woord voor woord door te nemen, hem zin voor zin te lezen, tot ze zeker wist dat ze begreep wat er stond.
Daar was bijna een half uur lezen en peinzen voor nodig. Eindelijk meende ze het te begrijpen. Grotendeels althans. Opeens wist ze weer waarom ze naar het Wayrethwoud was afgereisd. Dus Par-Salian wist het al. Verwachtte haar. Des te beter. En hij had gelijk: de aanval door de doodsridder was duidelijk een voorbeeld geweest van de interventie van Paladijn, die ervoor wilde zorgen dat ze hier, in het verleden, terecht zou komen. En wat die opmerking over haar rechtschapenheid en haar geloof betrof...
Crysania stond op. Haar bleke gezicht stond vastberaden, ze had lichte blossen op haar wangen en haar ogen glinsterden van woede. Ze vond het alleen maar jammer dat ze hem daar niet persoonlijk mee had kunnen confronteren. Hoe durfde hij?
Met haar lippen opeengeklemd in een strakke, rechte streep vouwde Crysania het briefje weer op en streek er snel met haar vingers overheen, alsof ze het het liefst doormidden zou scheuren. Een gouden kistje – van het soort dat door dames aan het hof werd gebruikt om hun sieraden in te bewaren – stond op de kaptafel naast de vergulde spiegel en de haarborstel. Ze pakte het kistje op, haalde het sleuteltje uit het slot, stak de brief erin en deed de deksel dicht. Ze stak het sleuteltje in het slot en draaide tot ze een klik hoorde. Het sleuteltje stopte ze in de zak waar ze het briefje had aangetroffen, waarna ze nogmaals in de spiegel keek.
Ze streek het zwarte haar uit haar gezicht en zette de kap van haar gewaad op. Toen ze de blos op haar wangen zag, dwong ze zichzelf te kalmeren en liet ze haar woede wegvloeien. De oude magiër bedoelde het immers goed, hielp ze zichzelf herinneren. En hoe kon een magiër ooit een gelovige begrijpen? Ze kon over haar kleinzielige woede heen stappen. Ze stond immers op het punt de grootste daad uit haar leven te verrichten. Paladijn was met haar. Ze kon zijn aanwezigheid bijna voelen. En de man die ze had gezien was wel degelijk de Priesterkoning!
Ze glimlachte toen ze dacht aan het vredige gevoel dat hij haar had geschonken. Hoe was het mogelijk dat hij verantwoordelijk was geweest voor de Catastrofe? Nee, dat weigerde haar ziel te geloven. In de geschiedenis was hij te zwart afgeschilderd. Natuurlijk had ze hem maar een paar tellen lang meegemaakt, maar zo’n mooie, goede en heilige man, verantwoordelijk voor zoveel dood en verderf? Dat was onmogelijk. Misschien zou ze hem in ere kunnen herstellen. Misschien was dat nog een reden dat Paladijn haar hiernaartoe had gestuurd: om de waarheid te achterhalen.
Crysania’s ziel was vervuld van vreugde. En op dat moment leek het of haar vreugde werd beantwoord door het gelui van de klokken die opriepen tot het ochtendgebed. De schoonheid van de muziek deed de tranen in haar ogen springen. Met een hart dat dreigde te barsten van opwinding en geluk verliet Crysania haar kamer en haastte zich de prachtige gang op, waar ze bijna tegen Elsa op botste.
‘In naam van de goden,’ riep Elsa uit. ‘Is het mogelijk? Hoe voel je je?’
‘Stukken beter, eerwaarde dochter,’ zei Crysania een beetje verward. Ze bedacht dat wat ze haar eerder hadden horen zeggen zeer wild en onsamenhangend moest hebben geklonken. ‘A-alsof ik ben ontwaakt uit een vreemde, levensechte droom.’
‘Paladijn zij geprezen,’ prevelde Elsa, die Crysania met samengeknepen ogen en scherpe, indringende blik opnam.
‘Ik heb dan ook niet nagelaten dat te doen, dat kan ik je verzekeren,’ zei Crysania oprecht. In haar vreugde merkte ze niet op dat de elfenvrouw haar bevreemd aankeek. ‘Was je op weg naar het ochtendgebed? En zo ja, mag ik je dan vergezellen?’ Vol ontzag keek ze om zich heen naar het schitterende gebouw. ‘Ik vrees dat het even zal duren voor ik hier de weg leer kennen.’
‘Natuurlijk,’ zei Elsa, die zich vermande. ‘Deze kant op.’ Ze liepen de gang in.
‘Ik maak me ook een beetje zorgen om de... de jongeman die... bij mij is aangetroffen,’ stamelde Crysania, die opeens besefte dat ze heel weinig wist over de omstandigheden waarin ze in dit tijdperk was aangetroffen.
Elsa’s gezicht werd kil en streng. ‘Hij is op een plek waar goed voor hem zal worden gezorgd, lief kind. Is hij een vriend van je?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei Crysania snel, denkend aan haar laatste ontmoeting met de dronken Caramon. ‘Hij... hij was mijn begeleider. Ik had hem ingehuurd,’ stamelde ze. Opeens besefte ze dat ze erg slecht was in liegen.
‘Hij is op de School van de Spelen,’ zei Elsa. ‘Je zou hem een bericht kunnen sturen, als je je zorgen maakt.’
Crysania had geen idee wat voor school dat was, en ze durfde niet te veel vragen te stellen. Daarom bedankte ze Elsa en liet ze het onderwerp varen, gerustgesteld. Nu wist ze in elk geval waar Caramon was en dat hij veilig was. Ze had een manier om terug te keren naar haar eigen tijd, dus kon ze zich volledig ontspannen.
‘Ah, kijk eens, lief kind,’ zei Elsa. ‘Daar komt nog iemand die wil weten hoe het met je gaat.’