De dwerg hield een zak omhoog. ‘Het zit hierin. Maak je geen zorgen, je hebt niet veel tijd nodig om je om te kleden.’
Nerveus pakte Caramon de zak aan en maakte hem open. ‘Waar is de rest?’ vroeg hij op hoge toon aan Pheragas, die net binnenkwam.
‘Dat is alles,’ kakelde Arack. ‘Ik zei toch dat je niet veel tijd nodig zou hebben om je om te kleden?’
Caramons gezicht werd vuurrood. ‘Ik... ik kan niet alleen... dit aantrekken...’ stamelde hij, terwijl hij haastig de zak weer dichtdeed. ‘Je zei dat er dames bij zouden zijn...’
‘En ze zullen genieten van elk gebronsd stukje huid!’ zei Arack schaterend. Toen maakte de lach op zijn beschadigde gezicht plaats voor een duistere, dreigende blik. ‘Trek aan, grote sukkel die je bent. Waar denk je dat ze voor betalen? Een uitvoering van een dansschool? Nee, ze willen lichamen zien die onder het zweet en bloed zitten. Hoe meer lichaam, zweet en bloed – echt bloed – hoe beter!’
‘Echt bloed?’ Caramon keek op, en woede vlamde op in zijn bruine ogen. ‘Hoe bedoel je? Ik dacht dat je zei...’
‘Ach wat! Help hem, Pheragas. En neem meteen de gelegenheid te baat om dat verwende joch uit te leggen hoe het er in de echte wereld aan toegaat. Tijd om volwassen te worden, Caramon, mooi popje van me.’ Met die woorden en een krassende lach beende de dwerg de kamer uit.
Pheragas deed een stap opzij om de dwerg te laten passeren en liep het kamertje binnen. Zijn gezicht, gewoonlijk zo vrolijk en opgewekt, was een uitdrukkingsloos masker. Ook zijn ogen verrieden niets, en hij wilde Caramon niet recht aankijken.
‘Wat bedoelde hij daarmee? Volwassen worden?’ vroeg Caramon. ‘Echt bloed?’
‘Hier,’ zei Pheragas bars, zonder op de vraag in te gaan. ‘Ik zal je helpen met de gespen. Het is in het begin even wennen. Ze zijn eigenlijk alleen maar voor de sier, dus ze gaan gemakkelijk kapot. Het publiek vindt het prachtig als er iets losraakt of afvalt.’
Hij haalde een rijk bewerkte schouderplaat uit de zak en gespte die van achteren om Caramons schouder, met zijn blik strak op de gespen gericht.
‘Dit is van goud,’ zei Caramon langzaam.
Pheragas bromde.
‘Boter zou een mes nog beter tegenhouden dan dit spul,’ ging Caramon verder terwijl hij eraan voelde. ‘En moet je al die frutsels zien! Daar blijft gemakkelijk een zwaardpunt achter hangen.’
‘Ja.’ Pheragas lachte, maar het klonk geforceerd. ‘Zoals je ziet kun je eigenlijk nog beter naakt gaan dan met dit spul.’
‘Dan hoef ik me eigenlijk geen zorgen te maken,’ merkte Caramon grimmig op terwijl hij de leren lendendoek uit de zak pakte, het enige wat er nog in zat, afgezien van een rijk bewerkte helm. Ook de lendendoek was met goud afgezet, en hij bedekte zijn edele delen maar nauwelijks. Nadat hij zich met behulp van Pheragas had aangekleed, moest zelfs de kender blozen toen hij Caramon van achteren zag.
Pheragas wilde al weggaan, maar Caramon hield hem met een hand op zijn arm tegen. ‘Je kunt het me maar beter vertellen, mijn vriend. Als je tenminste nog mijn vriend bent.’
Pheragas keek Caramon strak aan en haalde zijn schouders op. ‘Ik dacht dat je het inmiddels wel doorhad. We gebruiken scherpe wapens. O, de kling verdwijnt wel in het gevest,’ voegde hij eraan toe toen hij zag dat Caramon zijn ogen samenkneep. ‘Maar als je wordt geraakt, bloed je. Echt bloed. Daarom hebben we zoveel aandacht besteed aan je steekbewegingen.’
‘Dus er raken echt mensen gewond? Ik zou iemand kunnen verwonden? Iemand als Kiiri, of Rolf, of de Barbaar?’ Caramon verhief woedend zijn stem. ‘Wat gebeurt er nog meer? Wat heb je me nog meer niet verteld... vriend?’
Pheragas nam Caramon koeltjes op. Waar denk je dat ik al die littekens heb opgelopen? Tijdens het spelen met mijn kindermeisje? Luister, ooit zul je het begrijpen. Ik heb nu geen tijd om het uit te leggen. Vertrouw gewoon op ons, op mij en Kiiri. Volg ons voorbeeld. En hou de minotaurussen goed in de gaten. Die vechten voor zichzelf, niet voor een meester of eigenaar. Ze hoeven aan niemand verantwoording af te leggen. O, ze houden zich aan de regels. Dat moeten ze wel, anders verscheept de Priesterkoning ze meteen naar Mithas. Maar... nou ja, ze zijn populair bij het publiek. De mensen vinden het prachtig als ze iemand laten bloeden. En ze kunnen net zoveel incasseren als ze uitdelen.’
‘Eruit!’ grauwde Caramon.
Pheragas staarde hem even aan, maar draaide zich toen om en liep naar de deur. Daar bleef hij echter staan.
‘Luister, vriend,’ zei hij streng. ‘De littekens die ik in de ring oploop zijn eretekens, net zo belangrijk als de sporen die een ridder bij een toernooi kan winnen. Het is de enige eer die we kunnen peuren uit die smakeloze toneelopvoering. De arena kent zijn eigen code, Caramon, en het heeft helemaal niks te maken met de ridders en edellieden die op de tribunes zitten en zich vermaken door ons slaven te zien vechten en bloeden. Zij hebben de mond vol over hun eer. Nou, wij hebben zo onze eigen eer. Dat houdt ons in leven.’ Hij zweeg. Even leek het erop dat hij nog iets wilde zeggen, maar Caramon keek strak naar de vloer en weigerde koppig naar de zwarte man te luisteren of hem aan te kijken.
Uiteindelijk zei Pheragas: ‘Je hebt nog vijf minuten.’ Hij ging weg en sloeg de deur met een klap achter zich dicht.
Tas wilde dolgraag iets zeggen, maar toen hij Caramons gezicht zag, begreep zelfs de kender dat dit een goed moment was om zijn mond te houden.
Ga met kwaad bloed de strijd in, en het zal vloeien voor de avond valt. Caramon kon zich niet herinneren welke barse oude commandant hem dat had verteld, maar hij had het altijd al een goede stelregel gevonden. Vaak hing je leven af van de loyaliteit van je medestrijders. Daarom was het een goed idee om onderlinge ruzies zo veel mogelijk bij te leggen. Bovendien hield hij er niet van om wrok te koesteren. Daar kreeg hij maar maagklachten van.
Het viel hem dan ook niet zwaar om Pheragas een hand te geven en hem zijn verontschuldigingen aan te bieden, toen de zwarte man zich vlak voordat ze de arena betraden van hem wilde afwenden. Pheragas aanvaardde zijn excuses ruimhartig, en Kiiri – die duidelijk het hele verhaal van Pheragas te horen had gekregen – toonde haar goedkeuring met een glimlach. Ze toonde ook haar goedkeuring voor Caramons kostuum. Ze keek hem met zulke openlijke bewondering in haar smeulende groene ogen aan dat Caramon er vuurrood van werd.
Met z’n drieën stonden ze in de gangen onder de arena te wachten tot ze het strijdperk mochten betreden. Bij hen waren de andere gladiatoren die vandaag zouden vechten: Rolf, de Barbaar en de Rode Minotaurus. Boven zich hoorden ze het publiek af en toe schreeuwen, maar het geluid was gedempt. Als Caramon zich lang maakte, kon hij net door de toegangsdeur heen kijken. Was het maar vast tijd. Hij had zich zelden zo zenuwachtig gevoeld, zelfs niet voor een echte veldslag, besefte hij.
Ook de anderen voelden de spanning. Dat kon je merken aan Kiiri’s lach, die te luid en te schril klonk, en aan het zweet dat op Pheragas’ gezicht parelde. Maar het was een plezierige spanning, vermengd met opwinding. En opeens besefte Caramon dat hij ernaar uitkeek.
‘Arack heeft ons aangekondigd,’ zei Kiiri. Zij, Pheragas en Caramon liepen naar de deur, want aangezien ze zo goed konden samenwerken, had de dwerg besloten dat ze maar samen moesten vechten. (Hij hoopte ook dat de twee veteranen eventuele fouten van Caramon zouden maskeren.)
Het eerste wat Caramon opviel toen hij de arena betrad was het lawaai. Dat overspoelde hem als rollende donder, de ene golf na de andere, en het leek afkomstig van de zonnige hemel boven hem. Even raakte hij volledig in verwarring. De inmiddels vertrouwde arena, waar hij de afgelopen maanden zo hard had getraind en geoefend, was opeens een vreemde plek. Zijn blik ging naar de uitgestrekte, ronde tribunes rondom de arena, en de aanblik van die duizenden mensen die, zo leek het, allemaal stonden te gillen, schreeuwen en stampen was overweldigend.