De kleuren dansten voor zijn ogen: vrolijk wapperende vlaggen die aangaven dat er vandaag Spelen werden gehouden, de zijden wimpels van alle adellijke families van Istar, en de meer bescheiden spandoeken van degenen die van alles verkochten, van vruchtenijs tot teerbonenthee, afhankelijk van het seizoen. Alles leek in beweging. Hij werd er duizelig en misselijk van. Toen voelde hij Kiiri’s koele hand op zijn arm. Hij draaide zich om en zag dat ze hem geruststellend glimlachend aankeek. Achter haar zag hij de vertrouwde arena, Pheragas en zijn andere vrienden.
Meteen voelde hij zich een stuk beter, en hij concentreerde zich op wat hij moest doen. Hij moest er wel met zijn hoofd bijblijven, hield hij zichzelf streng voor. Als hij ook maar één gerepeteerde beweging oversloeg, zou hij niet alleen zelf voor gek staan, maar zou hij bovendien per ongeluk iemand kunnen verwonden. Hij moest eraan denken hoezeer Kiiri erop had gehamerd dat hij zijn zwaardbewegingen zo secuur mogelijk moest uitvoeren. Nu, dacht hij grimmig, wist hij waarom.
Hij hield zijn blik gericht op zijn medestrijders en de arena en besteedde geen aandacht aan het kabaal en het publiek terwijl hij zijn plaats innam en wachtte tot ze konden beginnen. De arena zag er anders uit dan anders, en even wist hij niet waarom. Toen besefte hij dat de dwerg hen niet alleen in kostuums had gehesen, maar bovendien de arena had versierd. De oude met zaagsel bedekte verhogingen waar hij elke dag op vocht waren er nog, maar nu waren ze versierd met symbolen die de vier windstreken van de wereld verbeeldden.
Rondom die vier verhogingen gloeiden de hete kolen, brandde het vuur en pruttelde de kokende olie. Over de doodskuilen, zoals ze werden genoemd, lagen houten bruggen die de vier verhogingen met elkaar verbonden. Aanvankelijk was Caramon geschrokken van die doodskuilen. Maar het drong al snel tot hem door dat ze puur voor de show waren. Het publiek vond het prachtig wanneer een strijder een brug op werd gedreven. De toeschouwers werden wild van enthousiasme wanneer de Barbaar Rolf aan zijn enkels boven de kokende olie hield. Omdat hij het tijdens de repetitie allemaal al eens had gezien, kon Caramon met Kiiri lachen om Rolfs doodsbange gezicht en zijn wanhopige pogingen om het vege lijf te redden, die er – zoals altijd – in resulteerden dat Rolf de Barbaar met zijn machtige armen een klap tegen zijn hoofd gaf.
De zon bereikte zijn hoogste punt, en een goudkleurige flits in het midden van de arena trok Caramons aandacht. Daar stond de Vrijheidstoren, een hoog bouwsel van goud, zo verfijnd en rijk bewerkt dat hij niet op zijn plaats leek in die primitieve omgeving. Bovenaan hing een sleutel, een sleutel waarmee je het slot van elke willekeurige ijzeren halsband kon openen. Tijdens de repetities had Caramon de toren vaak genoeg gezien, maar de sleutel niet, want die lag in Aracks kantoor achter slot en grendel. Als hij er alleen maar naar keek had hij al het gevoel dat zijn ijzeren halsband zwaarder werd. Opeens vulden zijn ogen zich met tranen. Vrijheid... ’s ochtends wakker worden en gewoon de deur uit kunnen lopen, de wijde wereld in, kunnen gaan en staan waar je wilde. Het was zoiets eenvoudigs. En wat miste hij het nu.
Toen hoorde hij dat Arack zijn naam riep en zag dat hij naar hem wees. Caramon omklemde zijn wapen en draaide zich om naar Kiiri, maar het beeld van de gouden sleutel liet hem niet los. Aan het eind van het jaar mochten de slaven die het tijdens de Spelen goed hadden gedaan vechten om het recht om langs die toren omhoog te klimmen en de sleutel te bemachtigen. Natuurlijk was het allemaal nep. Arack selecteerde altijd degenen die het meeste publiek trokken. Tot nu toe had Caramon er niet bij stilgestaan, want het enige waar hij aan kon denken was zijn broer en Fistandantilus. Maar nu besefte hij dat hij een nieuw doel had. Met een wilde kreet hief hij zijn nepzwaard hoog in de lucht, bij wijze van groet.
Al snel ontspande Caramon zich en begon hij er lol in te krijgen. Hij genoot van het geschreeuw en het applaus van het publiek. Meegesleept door hun enthousiasme deed hij zijn best hen te behagen, precies zoals Kiiri al had voorspeld. De paar wondjes die hij tijdens de inleidende gevechten opliep stelden niets voor. Schrammetjes waren het. Hij voelde ze niet eens. Hij moest lachen om zijn eigen bezorgdheid. Pheragas had gelijk dat hij niet over zoiets onbeduidends was begonnen. Het speet hem dat hij er zo’n heisa om had gemaakt.
Tijdens een rustpauze keek Kiiri hem grijnzend aan. ‘Je bent populair,’ zei ze. Weer liet ze haar blik bewonderend over Caramons gespierde, vrijwel naakte lichaam gaan. ‘En dat snap ik best. Ik kijk uit naar onze worstelwedstrijd.’
Kiiri moest lachen om zijn rode wangen, maar Caramon kon aan haar ogen zien dat ze het echt meende, en opeens was hij zich pijnlijk bewust van haar vrouwelijkheid, iets wat hem tijdens de repetities nooit was overkomen. Misschien kwam het door haar eigen kostuum, dat speciaal leek te zijn ontworpen om alles te onthullen en tegelijkertijd de meest begeerlijke delen aan het zicht te onttrekken. Caramons bloed kookte, zowel van hartstocht als van het plezier dat hij altijd uit de strijd putte. Verwarde herinneringen aan Tika kwamen bij hem boven, en haastig wendde hij zijn blik af van Kiiri, in het besef dat zijn eigen ogen veel meer hadden verraden dan zijn bedoeling was geweest.
Hij slaagde maar deels in zijn opzet, want nu keek hij recht naar de tribunes, recht in de bewonderende ogen van vele mooie vrouwen, die duidelijk zijn aandacht probeerden te trekken.
Kiiri stootte hem aan. ‘Wij zijn weer aan de beurt,’ zei ze, en Caramon keerde dankbaar terug in de ring.
Hij grijnsde naar de Barbaar, die met grote passen op hem af liep. Dit was hun grote act, en ze hadden hem vele keren geoefend. De Barbaar knipoogde naar hem toen ze tegenover elkaar gingen staan, met van woeste haat verwrongen gezichten. Grauwend en sissend als beesten draaiden ze een poosje ineengedoken om elkaar heen, om de spanning flink op te bouwen. Caramon betrapte zichzelf erop dat hij op het punt stond te gaan grijnzen, maar hielp zichzelf net op tijd herinneren dat hij gemeen diende te kijken. Hij mocht de Barbaar graag. De Vlakteman deed hem in veel opzichten denken aan Waterwind: lang, donker haar, alleen veel minder ernstig dan de strenge woudloper.
De Barbaar was ook een slaaf, maar de ijzeren band om zijn hals was oud en bekrast als gevolg van talloze gevechten. Dit jaar zou hij worden verkozen om te vechten om de gouden sleutel, dat was zeker.
Caramon stak toe met het nepzwaard. De Barbaar ontweek hem gemakkelijk en liet Caramon struikelen over zijn hak. Brullend liet Caramon zich vallen. De toeschouwers kreunden (de vrouwen zuchtten), maar er werd ook gejuicht voor de Barbaar, een publiekslieveling. De Barbaar sprong met een speer op de gevallen Caramon af. De vrouwen gilden het uit. Op het laatste moment draaide Caramon zich op zijn zij, greep de Barbaar bij zijn voet en trok hem op de met zaagsel bedekte verhoging.
Donderend gejuich. De twee mannen worstelden op de vloer van de arena. Kiiri schoot haar gevallen kameraad te hulp, maar de Barbaar wist hen allebei op afstand te houden, tot groot vermaak van het publiek. Toen beval Caramon Kiiri in een galant gebaar weer achter de streep te gaan staan. Het publiek begreep meteen dat hij zelf wilde afrekenen met zijn brutale uitdager.
Kiiri gaf Caramon een klap op zijn achterste (dat was niet gerepeteerd, en Caramon vergat bijna wat hij nu moest doen) en rende weg. De Barbaar dook op Caramon af, die zijn nepdolk trok. Dit was het geplande hoogtepunt van de voorstelling. Met een handige beweging dook Caramon onder de geheven arm van de Barbaar door en stak de nepdolk recht in de buik van de Barbaar, waar een blaas vol kippenbloed listig onder zijn gevederde borstplaat was verborgen.
Het werkte! Het kippenbloed spetterde over Caramon heen en stroomde over zijn hand en arm. Caramon keek de Barbaar aan, klaar voor een triomfantelijk knipoogje...
Er klopte iets niet.
De man had zijn ogen opengesperd, zoals ze hadden afgesproken. Maar er stond echte pijn en schrik in te lezen. Hij wankelde naar voren. Ook dat was afgesproken, maar het moeizame happen naar adem niet. Toen Caramon hem opving, besefte hij tot zijn afschuw dat het bloed op zijn arm warm was.