Выбрать главу

Dit ging Caramon volledig boven de pet. Wanhopig trachtte hij zich vast te klampen aan iets wat echt voelde.

‘Maar... betekent dat dan... dat alles nu goed met je is? In het heden, bedoel ik? In onze tijd?’ Hij gebaarde. ‘Je huid is niet meer goudkleurig en je hebt geen zandloperogen meer. Je ziet eruit... zoals toen je nog jong was en we naar de Toren reden, zeven jaar geleden. Blijf je nu zo als we teruggaan?’

‘Nee, broer,’ zei Raistlin op de geduldige toon die men gebruikt om iets uit te leggen aan een kind. ‘Dat heeft Par-Salian je toch wel uitgelegd? Ach, misschien ook niet. De tijd is als een rivier. Ik heb de loop ervan niet veranderd. Ik ben er alleen even uitgeklauterd en een eindje stroomopwaarts weer in het water gesprongen. De rivier sleurt me gewoon mee. Ik...’

Raistlin zweeg abrupt en wierp een scherpe blik op de deur. Met een snel handgebaar liet hij de deur openvliegen, en Tasselhof Klisvoet tuimelde naar binnen en kwam op zijn gezicht terecht.

‘O, hallo,’ zei Tas opgewekt terwijl hij overeind krabbelde. ‘Ik wilde net gaan aankloppen.’ Hij klopte het stof van zijn kleren en wendde zich gretig naar Caramon. ‘Ik snap het! Zie je, eerst was het Fistandantilus die in Raistlin veranderde die in Fistandantilus veranderde. En nu is het Fistandantilus die in Raistlin verandert die in Fistandantilus verandert en dan weer in Raistlin verandert. Snap je?’

Nee, dat snapte Caramon niet. Tas draaide zich om naar de magiër. ‘Zo zit het toch, Raist...’

De magiër gaf geen antwoord. Hij stond Tasselhof met zo’n merkwaardige, gevaarlijke blik in zijn ogen aan te kijken dat de kender een ongeruste blik op Caramon wierp en een paar passen dichter bij de krijger ging staan. Voor het geval Caramon hulp nodig had, uiteraard.

Opeens maakte Raistlin een snel, ontbiedend gebaar. Tasselhof had niet het gevoel dat hij bewoog. Wel werd alles om hem heen een halve tel lang vaag, en opeens werd hij bij zijn kraag vastgehouden en keek hij recht in Raistlins magere gezicht.

‘Waarom heeft Par-Salian jou gestuurd?’ vroeg Raistlin met een zachte stem die de kender kippenvel bezorgde, zoals Flint altijd zei.

‘Nou, hij dacht natuurlijk dat Caramon hulp nodig zou hebben, en...’ Raistlin verstevigde zijn greep en kneep zijn ogen samen. Tas begon te stamelen. ‘Eh... nou ja, ik geloof niet dat het, eh... helemaal zijn bedoeling was om mij mee te sturen.’ Tas probeerde zijn hoofd te draaien zodat hij Caramon smekend kon aankijken, maar Raistlins greep was krachtig en de kender stikte bijna. ‘H-het was eigenlijk een beetje een ongelukje, geloof ik, tenminste, vanuit zijn optiek. En ik k-kan beter praten als je me even laat ademen... af en toe.’

‘Ga door,’ beval Raistlin. Hij schudde Tas kort heen en weer.

‘Raist, hou op...’ begon Caramon, die met een frons op zijn voorhoofd een stap in hun richting deed.

‘Hou je mond!’ commandeerde Raistlin woedend, zonder zijn brandende blik van de kender af te wenden. ‘Vertel verder.’

‘Ie-iemand had ergens een ring laten slingeren... nou ja, misschien is dat niet helemaal waar...’ hakkelde Tas, die zo schrok van de blik in Raistlins ogen dat hij de waarheid vertelde, voor zover hij daar als kender toe in staat was. ‘Ei-eigenlijk heb ik iemands kamer een beetje doorzocht en t-toen v-viel hij in mijn buidel, denk ik, want ik heb geen idee hoe hij daar terecht is gekomen, maar t-toen de man in de rode mantel Boepoe naar huis stuurde, wist ik dat hij dat met mij ook zou doen. En ik kon Caramon niet achterlaten. D-dus heb ik gebeden tot F-Fizban – Paladijn, bedoel ik – en de ring omgedaan, en poef!’ Tas stak zijn handen in de lucht. ‘Ik veranderde in een muis.’

Op dat moment zweeg de kender even theatraal, hopend op een gepast verbijsterde reactie van zijn publiek. Maar Raistlins ogen werden groot van ongeduld en hij trok Tas’ kraag nog iets strakker. Daarom praatte Tas snel verder, ook al werd ademhalen steeds moeilijker.

‘Zo kon ik me verstoppen,’ piepte hij met net zo’n hoog stemmetje als toen hij een muis was, ‘en toen ben ik Par-Salians labora... larovatorium binnengeslopen, en hij deed allerlei wonderbaarlijke dingen en de stenen zongen en Crysania lag lijkbleek op de grond en Caramon keek doodsbang en ik kon hem echt niet alleen laten gaan, dus... dus...’ Tas haalde zijn schouders op en keek Raistlin een en al ontwapenende onschuld aan. ‘Hier ben ik dan.’

Nog even hield Raistlin hem vast, alsof hij hem met zijn ogen wilde verslinden, alsof hij de huid van zijn botten wilde stropen zodat hij recht in zijn ziel kon kijken. Kennelijk was hij echter tevreden, want hij liet de kender op de grond vallen en draaide zich om naar het vuur. Bedachtzaam staarde hij in de vlammen.

‘Wat betekent dit?’ prevelde hij. ‘Een kender, verboden volgens alle wetten van de magie! Betekent dit dat de koers van de tijd toch kan worden veranderd? Vertelt hij de waarheid? Of maakt dit deel uit van hun plan mij te dwarsbomen?’

Tas, die op het tapijt een beetje bij zat te komen, keek op. ‘Wat zeg je nou?’ vroeg hij belangstellend. ‘De koers van de tijd veranderen? Ikke? Denk je dat ik dat...’

Raistlin draaide zich met een ruk om en keek de kender zo venijnig aan dat die zijn mond hield en snel naar de plek kroop waar Caramon stond.

‘Ik was erg verrast je broer te zien. Jij niet?’ vroeg Tas aan Caramon, zonder acht te slaan op de huivering van pijn die over zijn gezicht trok. ‘En Raistlin was ook verbaasd mij te zien, hè? Dat is vreemd, want ik heb hem op de slavenmarkt zien staan, dus ik ging ervan uit dat hij ons had gezien…’

‘De slavenmarkt!’ zei Caramon opeens. Hij had genoeg van dat geklets over rivieren en de tijd. Dit was iets wat hij kon bevatten. ‘Raist, je zei dat je hier al maanden was. Dus jij hebt ervoor gezorgd dat iedereen dacht dat ik Crysania had mishandeld. Jij hebt me gekocht. Jij hebt me naar de Spelen gestuurd.’

Raistlin maakte een ongeduldig gebaar, geïrriteerd omdat zijn gedachtegang werd onderbroken.

Maar Caramon hield vol. ‘Waarom?’ vroeg hij boos. ‘Waarom heb je me juist daar naartoe gestuurd?’

‘O, in naam van de goden, Caramon!’ Raistlin draaide zich weer om. De blik in zijn ogen was kil. ‘Wat had ik aan je in de toestand waarin je verkeerde toen je hier aankwam? Ik heb een sterke krijger nodig waar we straks naartoe gaan, geen dikke dronkenlap.’

‘En... en jij hebt opdracht gegeven de Barbaar te doden?’ vroeg Caramon met een boze blik. ‘Heb jij die waarschuwing gestuurd aan, hoe heet hij ook alweer... Quarath?’

‘Doe niet zo dom, broer,’ zei Raistlin grimmig. ‘Wat kunnen die onbeduidende hofintriges mij schelen? Hun onbelangrijke, stompzinnige spelletjes? Als ik me van een vijand zou willen ontdoen, zou ik binnen een paar tellen een eind kunnen maken aan zijn leven. Quarath verbeeldt zich heel wat als hij denkt dat ik zoveel belangstelling voor hem aan de dag zou leggen.’

‘Maar de dwerg zei…’

‘De dwerg hoort alleen het gerinkel van het geld dat in zijn hand valt. Maar je mag geloven wat je zelf wilt.’ Raistlin haalde zijn schouders op. ‘Mij kan het niets schelen.’

Caramon zweeg een tijdje bedachtzaam. Tas opende zijn mond – hij had wel honderd vragen die hij aan Raistlin wilde stellen – maar Caramon keek hem boos aan en de kender deed zijn mond snel weer dicht. Caramon ging langzaam alles na wat zijn broer hem had verteld, en opeens keek hij op.

‘Wat bedoel je met “waar we straks naartoe gaan”?’