Met zijn ogen hield hij Crysania’s blik vast, met zijn hand haar pols. Ze keek hem recht aan en zag zichzelf weerspiegeld op het spiegelende oppervlak. En ze zag zichzelf niet als de bleke, scrupuleuze, strenge priesteres die ze in de ogen van velen was, maar als een mooie, meelevende vrouw. Deze man had zich vol vertrouwen tot haar gewend en ze had hem in de steek gelaten. De pijn in zijn stem was ondraaglijk, en weer probeerde Crysania iets te zeggen, maar Raistlin trok haar dichter naar zich toe en praatte verder.
‘Je kent mijn ambities,’ zei hij. ‘Voor jou heb ik mijn ziel blootgelegd. Ben ik eropuit de oorlog nieuw leven in te blazen? Wil ik de wereld veroveren? Mijn zus Kitiara kwam naar me toe om me te vragen haar daarbij te helpen. Ik heb geweigerd, en ik vrees dat jij de gevolgen daarvan hebt ervaren.’ Zuchtend sloeg Raistlin zijn ogen neer. ‘Ik heb haar verteld over jou, Crysania, over je goedheid en je kracht. Ze was woedend en stuurde haar doodsridder erop uit om je te vernietigen en zo een eind te maken aan de invloed die je op me hebt.’
‘Heb ik dan invloed op je?’ vroeg Crysania zachtjes. Ze probeerde zich niet meer los te rukken. Haar stem beefde van vreugde. ‘Mag ik hopen dat je de handelwijze van de kerk hebt aanschouwd en…’
‘De handelwijze van deze kerk?’ vroeg Raistlin. Zijn stem klonk weer verbitterd en spottend. Abrupt trok hij zijn hand terug en leunde achterover op zijn stoel. Hij wikkelde zijn zwarte gewaad om zich heen en nam Crysania met een snerende glimlach op.
Schaamte, boosheid en schuldgevoel kleurden Crysania’s wangen lichtroze, en haar grijze ogen werden donkerblauw. De kleur op haar wangen breidde zich uit naar haar lippen, en opeens was ze inderdaad mooi, iets wat Raistlin onwillekeurig opmerkte. Die gedachte ergerde hem mateloos en dreigde zijn concentratie te verstoren. Geïrriteerd onderdrukte hij hem.
‘Ik ken je twijfels, Crysania,’ ging hij abrupt verder. ‘Ik weet wat je hebt gezien. Je hebt ontdekt dat de kerk zich meer bezighoudt met het besturen van de wereld dan met het verspreiden van het woord van de goden. Je hebt gezien dat de priesters oneerlijk zijn, politieke spelletjes spelen en geld waarmee veel armen gevoed hadden kunnen worden uitgeven aan pracht en praal. Je had gehoopt de kerk van blaam te zuiveren toen je hier kwam, te ontdekken dat anderen ervoor hadden gezorgd dat de goden in hun rechtvaardige woede de vuurberg hadden neergesmeten op degenen die hun de rug hadden toegekeerd. Je wilde de schuld leggen bij... de magiegebruikers, misschien.’
Crysania’s wangen werden nog roder, ze kon hem niet recht aankijken en wendde haar gezicht af, maar haar verdriet en vernedering waren overduidelijk.
Meedogenloos ging Raistlin door. ‘Het moment van de Catastrofe nadert. De ware priesters hebben het land al verlaten... Ja, wist je dat niet? Je vriend Denubis is weg. Jij, Crysania, bent de enige ware priester die nog in dit land over is.’
Crysania staarde Raistlin ontzet aan. ‘Dat is... onmogelijk,’ fluisterde ze. Ze keek om zich heen in de zaal. En voor het eerst hoorde ze de gesprekken van degenen die in groepjes een eindje bij de Priesterkoning vandaan stonden. Ze hoorde hen praten over de Spelen, ze hoorde hen ruziën over de verdeling van publieke gelden, over de inzet van het leger, de beste methodes om een opstandig land te onderwerpen, en dat alles in naam van de kerk.
Toen klonk, alsof hij de andere, harde stemmen wilde overstemmen, de zachte, muzikale stem van de Priesterkoning in haar ziel, als balsem voor haar gekwelde ziel. De Priesterkoning was er ook nog. Ze wendde zich af van het duister, richtte zich op het licht dat hij uitstraalde en voelde dat haar geloof, krachtig en puur, oprees om haar te beschermen. Met koele blik keek ze naar Raistlin.
‘Er is nog steeds goedheid in de wereld,’ zei ze streng. Ze stond op en wilde weggaan. ‘Zolang die heilige man, die overduidelijk door de goden is gezegend, aan de macht blijft, kan ik niet geloven dat de goden hun toorn zouden uitstorten over de kerk. Het lijkt me aannemelijker dat die toorn wordt uitgestort over de wereld, omdat die de kerk negeert.’ Haar zachte stem klonk hartstochtelijk. Ook Raistlin was opgestaan. Hij keek haar ingespannen aan en ging dichter bij haar staan.
Ze leek het niet te merken, maar praatte verder. ‘Of omdat die de Priesterkoning negeert. Hij voorziet het ongetwijfeld. Misschien probeert hij het op dit moment te voorkomen. Smeekt hij de goden om genade.’
‘Kijk maar eens goed naar die man,’ fluisterde Raistlin, ‘die zo “overduidelijk door de goden is gezegend”.’ De magiër pakte Crysania met zijn krachtige handen vast en dwong haar zich om te keren naar de Priesterkoning. Overweldigd door schuldgevoel vanwege haar twijfels en boos op zichzelf omdat ze Raistlin in haar ziel had laten kijken, probeerde Crysania zich los te rukken, maar hij hield haar stevig vast. Zijn vingers leken te branden op haar huid.
‘Kijk dan,’ herhaalde hij. Hij schudde haar zachtjes heen en weer en dwong haar recht in het licht en de luister te kijken die de Priesterkoning omhulden.
Raistlin voelde hoe het lichaam dat hij zo dicht tegen het zijne hield begon te beven, en hij glimlachte tevreden. Met zijn gezicht vlak bij haar oor, zodat zijn adem over haar wang streek, fluisterde hij: ‘Wat zie je, eerwaarde dochter?’
Het enige antwoord was een hartverscheurend gekreun.
Raistlins glimlach werd breder. ‘Zeg het dan,’ drong hij aan.
‘Een man.’ Crysania aarzelde even, haar blik strak gericht op de Priesterkoning. ‘Gewoon een mens. Hij ziet er vermoeid uit, en... en bang. Zijn huid hangt slap, hij heeft al nachten niet meer geslapen. Lichtblauwe ogen schieten angstig heen en weer...’ Opeens besefte ze wat ze allemaal zei. Zich pijnlijk bewust van Raistlins nabijheid, de warmte en aanraking van zijn sterke, gespierde lichaam onder het zachte, zwarte gewaad, rukte ze zich los en draaide zich naar hem om.
‘Wat voor betovering heb je over me uitgesproken?’ vroeg ze boos.
‘Het is geen betovering, eerwaarde dochter,’ zei Raistlin zachtjes. ‘Ik heb juist de betovering verbroken waarmee hij zichzelf in zijn angst omringt. Die angst zal zijn ondergang worden en de vernietiging afroepen over de wereld.’
Met een wilde blik in haar ogen staarde Crysania Raistlin aan. Ze hoopte dat hij loog, ze wilde dat hij loog. Maar toen besefte ze dat het niet uitmaakte. Ze kon niet langer tegen zichzelf liegen.
Verward, bang en verbijsterd draaide Crysania zich om en rende, half verblind door haar tranen, de audiëntiezaal uit.
Raistlin keek haar na. Hij was opgetogen noch tevreden over zijn overwinning. Het was immers precies wat hij had verwacht. Vlak bij de open haard ging hij zitten, koos een sinaasappel uit de schaal met fruit op de tafel en pelde hem werktuiglijk terwijl hij bedachtzaam in de vlammen staarde.
Er was nog iemand die zag dat Crysania de audiëntiezaal uit rende. Hij keek toe terwijl Raistlin de sinaasappel at, door eerst het sap er uit te zuigen en vervolgens het vruchtvlees te verorberen.
Woede en angst streden om voorrang op Quaraths bleke gezicht toen ook hij de audiëntiezaal verliet en naar zijn kamer ging, waar hij tot zonsopgang getergd heen en weer liep.
Hoofdstuk 11
Achteraf werd het de Nacht van de Doem genoemd, de nacht dat de ware priesters Krynn verlieten. Waar ze naartoe gingen en wat er van hen geworden is, staat zelfs niet in de annalen van Astinus vermeld. Sommigen beweren dat ze weer opdoken tijdens de sombere, bittere dagen van de oorlog van de Lans, driehonderd jaar later. Er zijn vele elfen die bij alles wat ze liefhebben volhouden dat Loralon, de grootste en vroomste van de elfenpriesters, door het gekwelde land Silvanesti dwaalde, rouwend om het verval, en dat hij zijn zegen gaf aan de inspanningen van degenen die zichzelf wijdden aan de wederopbouw.
Maar de meeste bewoners van Krynn merkten niets van het verdwijnen van de ware priesters. Voor anderen bleek die nacht echter in vele opzichten een Nacht van de Doem.
Vervuld van angst en verwarring vluchtte Crysania weg uit de audiëntiezaal van de Priesterkoning. Haar verwarring was gemakkelijk te verklaren. De machtigste van allemaal, de Priesterkoning, de man die zelfs door priesters uit haar eigen tijd nog werd vereerd, had ze gezien als een mens die bang was voor zijn eigen schaduw, een mens die zich verstopte achter betoveringen en het landsbestuur aan anderen overliet. Al haar twijfels en bange vermoedens over de kerk en haar doel op Krynn keerden in volle hevigheid terug.