Tas sloop door de gang. Hij had niet echt een reden om zo zachtjes te lopen, behalve dat er een grimmige, sombere stilte heerste die van elke bezoeker eenzelfde stemming leek te verwachten, en hij het gevoel had dat de gang zelf beledigd zou zijn als hij niet aan die verwachting voldeed. Het laatste wat Tas wilde was een gang beledigen, hield hij zichzelf voor, dus sloop hij. De mogelijkheid dat hij Raistlin misschien ongemerkt zou kunnen besluipen en een glimp zou opvangen van een of ander wonderlijk magisch experiment kwam in elk geval geen moment bij de kender op.
Vlak bij de deur hoorde hij Raistlin praten, en het klonk alsof hij bezoek had.
Verdorie, was Tas’ eerste gedachte. Nu moet ik wachten tot die persoon weggaat voordat ik met hem kan gaan praten. En dat terwijl mijn missie zo belangrijk is. Wat onattent van hem. Ik vraag me af hoe lang dat gesprek nog gaat duren.
Tas legde zijn oor tegen het sleutelgat – gewoon om vast te stellen hoe lang de bezoeker nog wilde blijven – en schrok toen hij een vrouwenstem hoorde.
‘Die stem klinkt bekend,’ zei de kender bij zichzelf, terwijl hij zijn oor nog wat steviger tegen het sleutelgat drukte. ‘Natuurlijk! Crysania! Ik vraag me af wat ze daar doet.’
‘Je hebt gelijk, Raistlin,’ hoorde Tas haar met een zucht zeggen. ‘Het is hier veel rustiger dan in die kakelbonte gangen. Toen ik hier voor het eerst kwam, was ik bang. Ja, lach maar! Maar het is echt zo. Dat geef ik toe. Deze gang leek zo somber, verlaten en koud. Maar nu zijn de gangen van de tempel gevuld met een drukkende, verstikkende warmte. Zelfs de midwinterversieringen maken me neerslachtig. Ik zie zoveel verspilling, verspild geld dat ook gebruikt had kunnen worden om de behoeftigen te helpen.’
Ze deed er het zwijgen toe, en Tas hoorde iets ruisen. Aangezien er toch niets werd gezegd, hield de kender op met luisteren en gluurde hij door het sleutelgat. Hij kon de kamer heel duidelijk zien. De zware gordijnen waren dicht, maar kaarsen verspreidden een zachte gloed. Crysania zat op een stoel, met haar gezicht naar hem toe. Het geruis dat hij had gehoord had zij zeker veroorzaakt met haar ongeduldige of gefrustreerde heen- en weer geschuif. Ze legde haar hoofd in haar hand, en haar gezicht straalde verwarring en onthutsing uit.
Maar dat was niet de reden dat de kender zijn ogen opensperde. Crysania was veranderd. Weg waren het eenvoudige, onopgesmukte witte gewaad en de strenge haardracht. Net als de andere priesteressen droeg ze een wit gewaad, maar dit was versierd met fijne borduursels. Haar armen waren bloot, maar om haar bovenarm droeg ze een smalle gouden band die de blankheid van haar huid benadrukte. In haar haar had ze een middenscheiding, en haar zachte, vederachtige lokken hingen tot over haar schouders. Haar wangen waren roze, er lag een warme blik in haar ogen en ze keek naar de in het zwart gehulde gedaante die tegenover haar zat, met zijn rug naar Tas gekeerd.
‘Hm,’ zei de kender verrast. ‘Tika had gelijk.’
‘Ik weet niet waarom ik hier steeds weer kom,’ hoorde hij Crysania na een korte stilte zeggen.
Ik wel, dacht de kender opgetogen. Snel legde hij zijn oor weer tegen het sleutelgat, zodat hij het beter kon horen.
Ze ging verder. ‘Wanneer ik je kom opzoeken, ben ik altijd vol hoop, maar ik ga altijd terneergeslagen en ongelukkig weg. Ik wil je laten zien wat deugdzaamheid en waarheid inhouden en je bewijzen dat we alleen daarmee op wereldvrede kunnen hopen. Maar je draait mijn woorden altijd om.’
‘Je twijfels zijn van jezelf afkomstig,’ hoorde Tas Raistlin zeggen, en er klonk weer geruis omdat de magiër dichter naar de vrouw toe schoof. ‘Ik help je alleen je ervoor open te stellen. Elistan heeft je toch zeker wel gewaarschuwd voor de gevaren van blind geloof?’
Tas hoorde een sarcastische ondertoon in de stem van de magiër, maar Crysania kennelijk niet, want ze gaf snel en eerlijk antwoord. ‘Natuurlijk. Hij moedigt ons aan om vragen te stellen en vertelt ons vaak over het voorbeeld dat Goudmaan ons heeft gesteld. Haar twijfels hebben immers geleid tot de terugkeer van de ware goden. Maar vragen horen tot meer begrip te leiden, en jouw vragen brengen me in de war en maken me ongelukkig.’
‘Dat gevoel ken ik maar al te goed,’ prevelde Raistlin, zo zachtjes dat Tas hem bijna niet kon verstaan. De kender hoorde Crysania verschuiven op haar stoel en gluurde snel even naar binnen. De magiër zat vlak bij haar en had zijn hand op haar arm gelegd. Toen Crysania hoorde wat Raistlin zei, schoof ze dichter naar hem toe en legde in een impulsief gebaar haar hand op de zijne. Toen ze sprak, klonk er zoveel hoop, liefde en vreugde in haar stem door dat Tas er helemaal warm van werd.
‘Meen je dat?’ vroeg Crysania. ‘Raken mijn ontoereikende woorden je dan toch? Nee, niet je blik afwenden. Ik kan aan je gezicht zien dat je erover hebt nagedacht, gepiekerd zelfs. We lijken erg op elkaar. Dat besefte ik al toen ik je voor het eerst ontmoette. Ach, nu lach je me weer uit. Ga je gang. Ik weet hoe het echt zit. In de Toren heb je het zelf gezegd. Je zei dat ik net zo ambitieus was als jij. Ik heb erover nagedacht, en je had gelijk. Onze ambities nemen verschillende vormen aan, maar misschien zijn ze niet zo verschillend als ik ooit dacht. Allebei leiden we een eenzaam leven, wijden we ons aan onze studie. We stellen ons hart voor niemand open, zelfs niet voor degenen die het meest om ons geven. Jij omringt je met duisternis, maar Raistlin, ik heb gezien wat daarachter ligt. De warmte, het licht...’
Snel bracht Tas zijn oog weer naar het sleutelgat. Hij gaat haar zoenen, dacht hij opgetogen. Wat fantastisch! Dit moet ik Caramon vertellen.
‘Toe dan, dwaas,’ spoorde hij Raistlin ongeduldig aan, want de magiër bleef maar zitten met zijn hand op Crysania’s arm. ‘Hoe kan hij daar nou weerstand aan bieden?’ prevelde de kender bij het zien van Crysania’s vaneen geweken lippen, haar glanzende ogen.
Opeens liet Raistlin Crysania los en wendde zich van haar af. Abrupt stond hij op. ‘Je kunt maar beter gaan,’ zei hij hees.
Tas zuchtte en trok zich terug. Hij leunde tegen de muur en schudde geërgerd zijn hoofd.
Er klonk hevig gehoest, gevolgd door Crysania’s stem, teder en bezorgd.
‘Het stelt niets voor,’ zei Raistlin terwijl hij de deur opende. ‘Ik voel me al een paar dagen niet zo lekker. Kun je de reden niet raden?’ vroeg hij. De deur stond nu halfopen. Tas drukte zich met zijn rug tegen de muur zodat ze hem niet zouden zien, want hij wilde hen niet storen (en hij wilde niets missen). ‘Voel je het dan niet?’
‘Ik voel wel iets,’ prevelde Crysania ademloos. ‘Wat bedoel je?’
‘De toorn van de goden,’ antwoordde Raistlin, en Tas zag duidelijk aan Crysania dat dit niet het antwoord was waarop ze had gehoopt. Ze leek ter plekke te verwelken. Raistlin merkte het niet en praatte gewoon verder. ‘Hun woede teistert me, alsof de zon steeds dichter bij deze ellendige wereld komt. Misschien is dat de reden dat je zo neerslachtig en ongelukkig bent.’
‘Misschien,’ mompelde Crysania.
‘Morgen is het midwinter,’ ging Raistlin zachtjes verder. ‘Dertien dagen daarna zal de Priesterkoning zijn eis aan de goden stellen. Hij en zijn raadgevers zijn al volop plannen aan het maken. Dat weten de goden. Ze hebben hem een waarschuwing gestuurd: de verdwijning van de priesters. Maar hij heeft er geen acht op geslagen. Vanaf midwinter zullen de waarschuwingssignalen elke dag sterker en duidelijker worden. Heb je De kronieken van de laatste dertien dagen van Astinus gelezen? Het is geen aangenaam verhaal, en het zal nog veel minder aangenaam zijn om het aan den lijve te ondervinden.’
Crysania keek hem aan, en haar gezicht klaarde op. ‘Ga dan voor die tijd met ons mee terug,’ zei ze gretig. ‘Par-Salian heeft Caramon een magisch instrument gegeven waarmee hij ons terug kan brengen naar onze eigen tijd. De kender heeft me verteld…’
‘Wat voor magisch instrument?’ vroeg Raistlin opeens eisend, en de merkwaardige klank in zijn stem deed de kender beven en maakte Crysania aan het schrikken. ‘Hoe ziet het eruit? Hoe werkt het?’ Er lag een koortsachtige glans in zijn ogen.