Caramon staarde ingespannen naar het wapen van de Rode Minotaurus, met samengeknepen ogen tegen de felle zon aan de groene hemel. Langzaam schudde hij zijn hoofd, en de woede borrelde op in zijn binnenste. De jongeman werd volledig overklast door de minotaurus, die al maanden in de arena vocht en die tegen Caramons ploeg streed om het kampioenschap. Dat de jongeman zich zo lang staande had weten te houden was uitsluitend te danken aan het uitstekende toneelspel van de minotaurus, die zogenaamd in de greep van een grote razernij door de ring denderde, wat hem zowaar wat gelach van het publiek opleverde.
‘Een echte drietand. Ongetwijfeld wil Arack de jongeman laten bloeden,’ mompelde Caramon. ‘Kijk, ik had gelijk,’ zei hij, wijzend op de drie bloedende krassen die opeens op de borst van de jongeman verschenen.
Pheragas zei niets, maar wierp een vluchtige blik op Kiiri, die haar schouders ophaalde.
‘Wat is er?’ schreeuwde Caramon boven het gebrul van het publiek uit.
De Rode Minotaurus had zojuist gewonnen door zijn tegenstander te laten struikelen en op de grond vast te pinnen, waarna hij de punten van de drietand aan weerszijden van zijn nek in de mat drukte.
De jongeman kwam wankel overeind en veinsde schaamte, woede en vernedering, zoals hem was geleerd. Hij schudde zelfs even met zijn vuist naar zijn tegenstander voordat hij de arena uit beende. Maar in plaats van in het voorbijgaan te grijnzen naar Caramon en zijn ploeg, genietend van het feit dat ze het publiek weer eens voor de gek hadden gehouden, liep de jongeman hen afwezig voorbij, zonder hen een blik waardig te keuren. Hij was bleek, zag Caramon, en het zweet parelde op zijn voorhoofd. Zijn gezicht was vertrokken van pijn en hij hield zijn hand tegen de bloederige krassen gedrukt.
‘De slaaf van heer Onygion,’ zei Pheragas zachtjes. Hij legde zijn hand op Caramons arm. ‘Prijs jezelf gelukkig, vriend. Je hoeft je geen zorgen meer te maken.’
‘Hè?’ Caramon keek zijn twee kameraden verward aan. Toen hoorde hij in de ondergrondse tunnel een schrille kreet en een bons. Met een ruk draaide hij zich om naar de jongeman, die kronkelend op de grond was gevallen, klauwend naar zijn borst en schreeuwend van de pijn.
‘Nee!’ zei Kiiri op bevelende toon. Ze hield Caramon tegen. ‘Wij zijn aan de beurt. Kijk, de Rode Minotaurus verlaat de arena.’
De minotaurus slenterde langs hen heen zonder acht op hen te slaan, zoals allen behorend tot zijn ras iedereen negeerden die ze beneden hun stand achtten. Ook de stervende jongeman passeerde hij zonder hem een blik waardig te keuren. Arack schuifelde haastig door de tunnel, op de voet gevolgd door Raag. Met een handgebaar droeg de dwerg de oger op het nu levenloze lichaam te verwijderen.
Caramon aarzelde, maar Kiiri drukte haar nagels in zijn arm en sleurde hem mee, het afzichtelijke zonlicht in.
‘De Barbaar is gewroken,’ siste ze uit haar mondhoek. ‘Kennelijk had jouw meester er niets mee te maken. Het was heer Onygion, en nu staan hij en Quarath weer quitte.’
Het publiek begon te juichen, en de rest van wat Kiiri zei werd daardoor overstemd. De toeschouwers begonnen hun zorgen te vergeten bij de aanblik van hun favoriete trio. Maar Caramon hoorde het niet eens. Raistlin had hem de waarheid verteld. Hij had niets te maken met de dood van de Barbaar. Het was gewoon puur toeval geweest, of misschien had de dwerg het een goede grap gevonden. Caramon werd overspoeld door opluchting.
Hij kon naar huis! Eindelijk begreep hij het. Raistlin had geprobeerd het hem duidelijk te maken. Ze hadden voor verschillende paden gekozen, maar zijn broer had het recht zijn eigen weg te kiezen. Caramon had ongelijk, de magiegebruikers hadden ongelijk, Crysania had ongelijk. Hij zou naar huis gaan om het iedereen uit te leggen. Raistlin deed niemand kwaad, hij vormde geen bedreiging. Hij wilde gewoon in alle rust kunnen studeren.
Caramon liep de arena in en zwaaide opgetogen naar het juichende publiek.
Die dag genoot de grote man van het gevecht. Natuurlijk was al van tevoren afgesproken dat zijn team zou winnen, zodat de Laatste Ronde op de dag van de Catastrofe tussen hen en de Rode Minotaurus zou gaan. Maar daar hoefde Caramon zich geen zorgen over te maken. Tegen die tijd zou hij allang weer thuis zijn, bij Tika. Natuurlijk zou hij wel zijn twee vrienden waarschuwen en hen aansporen de verdoemde stad te ontvluchten. Daarna zou hij zijn broer zijn verontschuldigingen aanbieden, zeggen dat hij het begreep, met vrouwe Crysania en Tasselhof terugkeren naar zijn eigen tijd en een nieuw leven beginnen. Morgen zou hij weggaan, of misschien de dag erna.
Maar juist op het moment dat Caramon en zijn ploeggenoten het applaus in ontvangst namen na een goed gespeelde strijd, raasde de cycloon over de tempel van Istar.
De groene hemel had inmiddels de tint van donker, stilstaand moeraswater, toen de kolkende wolken een tentakel vormden die zich uit de eindeloze leegte om een van de zeven torens van de tempel slingerde en hem van zijn fundering rukte. De toren vloog de lucht in, het marmer werd door de cycloon vermalen tot stukjes zo fijn als hagel en daalde als een snijdende regenbui kletterend op de stad neer.
Niemand raakte ernstig gewond, al liepen velen kleine sneetjes op omdat ze waren geraakt door scherpe stukjes steen. Het deel van de tempel dat was verwoest, werd gebruikt voor studie en voor het werk van de kerk. Gelukkig was er niemand aanwezig tijdens die feestdag. Maar de inwoners van de tempel en de rest van de stad vielen ten prooi aan paniek.
Bang dat er overal cyclonen zouden ontstaan, vluchtte het publiek weg uit de arena en probeerde via de overvolle straten wanhopig thuis te komen. In de tempel viel de muzikale stem van de Priesterkoning stil en flakkerde het licht dat om hem heen hing. Nadat ze de ravage hadden aanschouwd, trokken hij en zijn raadgevers – de eerwaarde zonen en dochters van Paladijn – zich in een besloten ruimte terug om de kwestie te bespreken. Alle anderen liepen gehaast rond om op te ruimen, want de wind had meubels omvergeblazen, schilderijen van de muren gestoten en grote stofwolken doen opwaaien.
Dit is het begin, dacht Crysania angstig. Ze probeerde haar verdoofde handen te dwingen op te houden met beven terwijl ze in de eetzaal de scherven van het prachtige porselein opraapte. Dit is nog maar het begin.
En het wordt alleen maar erger.
Hoofdstuk 14
‘Het zijn de kwade machten die me willen dwarsbomen,’ riep de Priesterkoning, en zijn muzikale stem schonk de luisteraars moed. ‘Maar ik zal niet buigen. En jullie ook niet! We moeten sterk zijn nu we met deze dreiging worden geconfronteerd...’
‘Nee,’ fluisterde Crysania wanhopig bij zichzelf. ‘Nee, u hebt het helemaal mis. U begrijpt het niet. Hoe kunt u zo blind zijn?’
Ze woonde het ochtendgebed bij, twaalf dagen nadat de eerste van de Dertien Waarschuwingen was gegeven, en was genegeerd. Sindsdien stroomden uit alle hoeken van het werelddeel verslagen binnen waarin over andere merkwaardige gebeurtenissen werd bericht, elke dag iets nieuws.
‘Koning Lorac meldt dat de bomen in Silvanesti een dag lang bloed hebben geweend,’ vertelde de Priesterkoning met een stem die aanzwol van ontzag en ontzetting over de gebeurtenissen die hij opsomde. ‘In de stad Palanthas hangt een dikke mistbank, waardoor iedereen prompt verdwaalt zodra hij zich op straat waagt.
In Solamnië kan men geen vuur meer maken. De open haarden zijn koud en leeg. De smederijen zijn gesloten en de kolen lijken wel ijs, zo weinig warmte geven ze af. Maar op de vlakte van Abanasinië is het prairiegras in brand gevlogen. Het vuur verspreidt zich snel en is niet te stuiten; er hangt dikke, zwarte rook die de Vlaktelieden uit hun stamhutten jaagt.
Vanochtend meldden de griffioenen dat de elfenstad Qualinost wordt belegerd door dieren uit het bos, die opeens vreemd en wild zijn geworden...’
Crysania kon het niet langer verdragen. De andere vrouwen keken haar misprijzend aan toen ze opstond, maar ze besteedde er geen aandacht aan en verliet de dienst. Ze vluchtte de gangen van de tempel in.