Выбрать главу

‘Komen ze eraan?’ vroeg Richard. ‘Houd vol, Madame! Lieve Jezus, Claude, maak een beetje voort. Geef die mijn ervan langs. Het dondert niet of je die gebouwen van hun ook raakt.’ De oude man wrong de Speer in de rondte. Hij begon ineens overvloedig te zweten en de glazen kolf van het wapen gleed slippend door zijn handen. Zijn overbelaste spieren trilden toen hij het wapen probeerde te richten op de kleine krans van blauwe lichten die de ligging van de mijn markeerden. Maar hij kon de Speer niet ver genoeg omlaag brengen om het doel in het vizier te krijgen.

‘Vlug, Richard. Een paar honderd meter meer naar het zui­den!’

‘Aye,’ gromde de piraat. Het toestel veranderde in een oogwenk van positie. ‘Zo beter?’

‘Wacht... ja! Dat moet het zijn. Dit keer moet het in één keer goed zijn. We hebben amper genoeg energie voor nog één stoot op vol vermogen.’ ‘Merde alors,’ fluisterde Madame.

De oude vrouw wankelde bij Richard vandaan en viel tegen de rechterwand. Met de vuisten tegen haar slapen gedrukt begon ze te schreeuwen. Claude had nooit eerder zo’n geluid uit een men­selijke keel horen komen, zo’n verschrikkelijk mengsel van wan­hoop, afschuw en pijn.

Op hetzelfde moment flitste iets voorbij het raam van de cabine, iets dat neonrood gloeide en de vorm had van een ridder te paard.

‘Oh, God,’ zei Richard. Het geschreeuw van Madame hield op en ze viel bewusteloos op de vloer.

‘Hoeveel?’ vroeg Claude. Hij probeerde zichzelf weer in zijn macht te krijgen, probeerde tegelijk de zware Speer te richten en bad dat dit versleten oude lichaam hem niet op het allerlaatste ogenblik in de steek zou laten. Ze hadden het bijna klaarge­speeld! Bijna…

‘Ik tel er tweeëntwintig.’ Richards kalme stem leek van heel ver te komen. ‘Al de ridders van de Ronde Tafel zwermen om ons heen als Sioux rond een wagenkaravaan. Allemaal vuurrood, behalve hun leider… Kijk uit!’ Een van de figuren, de leider in blauw en wit, dook omlaag en nam positie in net onder het toe­stel. Hij trok zijn glazen zwaard en stak dat omhoog. Drie vuur­bollen schoten uit de zwaardpunt en gingen af op het open vlieg­tuigluik. Claude dook ineen, trok de Speer uit de weg, waarop de vuurwerkachtige voorwerpen de cabine binnenkwamen en daar rondstuiterden tegen het dek en de panelen. Daarbij maakten ze een sissend geluid terwijl de stank van ozon zich snel verspreid­de.

‘Schiet!’ gilde Richard. ‘In godsnaam, schiet!’ Claude haalde één keer diep adem. Hij zei: ‘Houen zo,’ en hij richtte en drukte af juist toen de kleine blauwe lichten van de mijn beneden hem in het midden van zijn vizier kwamen. Een staaf groen licht stak omlaag in de licht bespikkelde aarde. Op de plaats van de inslag lichtten de rotsen eerst helderwit op, daarna geel, oranje en ten slotte vlammend rood tot het een veel­kleurige zeester leek. Claude viel opzij en de Speer kletterde tegen het dek. Tegelijkertijd begon het luik zich te sluiten. Vurige ontladingen deden de lucht kraken. De oude man voelde hoe een ervan zijn rug raakte en brandend vanaf zijn billen tot aan zijn nek langs zijn ruggegraat gleed. Het interieur van de vliegmachine werd gevuld met rook en de stank van brandend vlees en bekleding. Er weerklonken ook geluiden die Claude registreerde alsof hij het van heel uit de verte waarnam: eerst het gesuis waarmee de twee overgebleven energiebollen hun doel zochten, gevloek en vervolgens een ijle kreet van Richard, daar­na een bevend gesnik van Angélique die over het besmeurde dek in zijn richting probeerde te kruipen. Iemand ademde in en uit in een moeizaam en rauw ritme.

‘Haal het bij me vandaan!’ schreeuwde een woeste stem. ‘Ik kan niks zien om te landen! Ah ... verdomme… nee.’ Een oorverdovende dreun, toen helde alles langzaam opzij. Claude voelde de wind (merkwaardig hoe dat zijn rug verbrand­de) terwijl het luik openging. Uitzicht onder een vreemde hoek op grasland, nog grijzig en vaag in het eerste licht van de mor­gen. Richard snikkend en vloekend. Angélique die geen geluid maakte. Schreeuwende stemmen. Hoofden die door het luik werden gestoken, alweer onder die eigenaardige invalshoek. Gejammer van die stomme snotneus, Oude Man Kawai. Toen de bekende stem van Amerie. ‘Langzaam aan, rustig.’ Felice die vuile taal uitsloeg toen iemand zei dat ze op die manier haar wapenrusting smerig zou maken.

‘Leg hem over mijn schouder. Ik kan hem dragen. Houd op met dat gewriemel, Claude. Stomme ouwe scheet! Nou moet ik in mijn eentje helemaal naar die oorlog lopen.’ Hij lachte. Arme Felice. Toen lag hij plotseling ondersteboven, te midden van haar groene rokken, naar het hem scheen, en zijn lichaam bonsde op en neer en hij schreeuwde het uit. Maar na een korte tijd hield die beweging op, hij kwam op zijn buik te liggen en er drukte iets tegen zijn slapen waardoor de pijn en de hele rest van de narigheid vaag en onduidelijk werd. Hij zei: ‘Angélique? Richard?’

Amerie antwoordde, ongezien. ‘Die worden beter. Jullie alle­maal. Je hebt het klaargespeeld, Claude. Ga nu maar slapen.’ Wel, wat dacht je me daarvan? Een ogenblik zag hij die gloeien­de zeester weer waarvan de gouden en bloedrode uiteinden gro­ter werden en zich uitstrekten naar de hulpeloze, verder ver­spreide vuurvliegpatronen die de straten van Finiah markeer­den, voor het luik van het vliegtuig met een knal dichtvloog. Wat vind je me daarvan?... en als de lava uit die oude Kaiserstuhlvulkaan nog een poosje bleef doorlekken dan zou het lang, heel lang duren voor er in deze buurt weer barium boven de grond werd gehaald.

‘Maak je er geen zorgen over, Claude,’ zei Felice. En dus hield hij daarmee op.

11

Half dommelend in het dode uur voor de dageraad hadden Moe Marshak en de andere menselijke soldaten die dienst deden in Finiah de eerste explosie van het fotonenwapen ten onrechte aangezien voor een bliksemflits. De dunne, groene straal was tussen de sterren vandaan gekomen, had de muur die het garni­zoen omwalde maar net gemist, maar in plaats daarvan een aan­grenzende eetzaal volledig verwoest. Marshak stond nog ver­doofd naar de vlammen te kijken die de ravage nog verder ver­grootten, toen het tweede schot van Claude pal insloeg in bastion Nummer Tien, waardoor de versterkte muur op nog geen twaalf meter van Marshaks eigen positie in elkaar stortte. Grote brokken graniet vlogen in alle richtingen door de lucht die vervuld was van rook en stof. Olievaten waarin wachtvuren brandende werden gehouden, vielen om en zonden stromen brandend vuur over de gebarsten omlopen.

Toen Marshak zichzelf weer onder controle had, rende hij naar een van de schietgaten. In het door mist overdekte water bene­den zich zag hij de boten.

‘Attentie,’ schreeuwde hij luid. Toen zond zijn geest het alarm­sein uit over het psychisch spreekkanaal dat door zijn grijze hals­ring werd versterkt.

MARSHAK: Invasie via Rijn. Muurbreuk Station Tien. KAPITEIN WANG: Hoeveelvoordedonder zijn er daar, Moe? Hoeveel boten?

MARSHAK: Helekloterivier VOL! Achthonderd, weet ik veel. Kan dat tuig in de mist niet tellen overal Firvulag-scheDen maar lame es kijken. Ja.  ER ZIJN MINDEREN BIJ! Herhaal Min­deren en Aartsvijanden vallen aan. Landingen! Rotsen zitten vol met die verdomde naaiers, komen door de breuk, schat het gat op negen meter maximaal.

KORNET FORMBY: Alle troepenbuitendienst naar Station Tien. Attentie. Rijngarnizoen te wapen! Wachtlopers, kijk uit enrapporteer. Verdedigingseenheden naar alle stations... HERROEPHERROEPHERROEP! Verdedigingseenheden naar garnizoensbinnenplaats. Invallers daar op het terrein! COMMANDANT SEABORG: Heer Velteyn. Attentie. Inva­sie van Firvulag en mensen. Hun strijdmacht heeft de stadsmu­ren doorbroken. Station Nummer Tien verwoest. HEER VELTEYN VAN FINIAH: Verwanten, sta op en ver­dedig je. Ruiters in het zadel. Na bardito! Na bardito taynel o pogeköne!

Commandant Burke en Uwe Guldenzopf voerden het leger van bannelingen uit de Vogezen en de vrijwilligers van verder weg aan over de steile helling en dwars door het puin dat door de ingestorte muren was veroorzaakt. Pijlen van vitredur en stenen, afgevuurd door kruisbogen, kwamen van de stadswallen op hen neer, maar zolang de verdedigers zich niet op de begane grond konden hergroeperen, was het voordeel aan hun kant. Het onge­luk wilde dat de muurbreuk precies op de plaats van het voor­naamste garnizoen van Finiah was veroorzaakt. De ingestorte en nu brandende eetzaal stak de omliggende gebouwen aan en de paniek die daardoor ontstond werd nog vergroot doordat de deu­ren van een stal vol chaliko’s door vallend puin was ontwricht, waardoor tientallen van die grote dieren los rondrenden. Drie soldaten kwamen hardlopend uit het wachthuisje naast de binnenplaats te voorschijn.