‘Verdomd, verdomd, verdomd! De Firvulag houden met vechten op zodra de Wapenstilstand begint en dan zullen onze mensen het gevecht ook moeten staken. Ik zal te laat zijn om nog een gouden halsring te bemachtigen. Te laat!’ Ze stormde dwars door een kleine stroom. Een paar raven, verstoord in hun feestmaal van wat een otter had laten liggen, steeg schreeuwend op en verdween in de wijnranken die van de laagste boomtakken een soort koepel maakten. Een hyena bespotte haar, zijn waanzinnige gelach weerkaatsend tegen de wand van het ravijn. Te laat.
De glazen trompet van een vechtende Tanu-vrouw kondigde de charge aan. Bepantserde chaliko’s, die ridders droegen in alle kleuren, galoppeerden over de met lichamen bezaaide boulevard in de richting van de barricade waar een afdeling Minderen verbeten standhield. ‘Na bardito! Na bardito!’
Er waren geen bondgenoten van de Firvulag in de buurt om de mentale aanval af te zwakken. Beelden van hersenverblindende kracht zwiepten uit naar de menselijke verdedigers. De nacht was ineens vervuld van onuitsprekelijke dreiging en pijn. Voorwaarts stormende buitenaardsen in hun schitterende harnassen leken ineens van alle kanten te komen, overweldigend om te zien en onkwetsbaar. De mensen schoten hun met ijzer beslagen pijlen af, maar de vaardige psychokinetici onder de Tanu wisten het meeste daarvan af te weren, de rest viel zonder schade aan te richten kletterend tegen de glazen wapenrustingen. ‘De Firvulag! Waar zijn de Firvulag?’ huilde een wanhopige Mindere. Een seconde later stormde een van de ridders op hem in en doorboorde het al door chaliko-klauwen verscheurde lichaam met een lans van saffier.
Van de drieënzestig mensen die hier stand hadden gehouden, ontsnapten er maar vijf door de kleinere zijstraten waar dekzeilen, waslijnen en door angstige rama’s in de steek gelaten karren de bereden Tanu verhinderden hen te volgen.
Op het Centrale Plein in Finiah loeide een reusachtig vuur. Juichende fantomen in honderd verschillende vermommingen renden eromheen, zwaaiend met hun strijdbanieren die versierd waren met snoeren vers beschilderde schedels. Khalid Khan protesteerde. ‘Ze verknoeien hun tijd, Machtige Sharn! Onze mensen lijden een verschrikkelijke nederlaag wanneer de Firvulag hen niet mentaal beschermen. Zelfs de bereden grijze-halsringdragers kunnen dwars door onze linies breken. We moeten samenwerken. En we moeten een manier zien te vinden om hun cavalerie te weerstaan.’
De grote, lichtgevende schorpioen boog zich over de getulbande Pakistaan; de veelkleurige organen binnen zijn doorzichtige lichaam trilden op het ritme van de buitenaardse oorlogsdans. ‘Het is lange jaren geleden sinds we reden hadden om feest te vieren.’ De niet-menselijke stem weergalmde in Khalids hoofd. ‘Al te lang heeft de Vijand zich kunnen verbergen achter stevige stadsmuren om ons te bespotten. Jij weet niet wat wij hebben doorgemaakt, de vernedering die ons ras heeft moeten ondergaan waardoor onze moed teloorging en zelfs de dappersten onder ons tot hopeloze inactiviteit vervielen. Maar zie! Kijk naar de trofeeën van deze schedels, en dat is nog maar een klein deel van het totaal!’
‘En hoeveel daarvan behoren aan de Tanu? Verdomme, Sharn, de meeste slachtoffers onder onze tegenstanders zijn mensen! De niet-strijdende Tanu hebben zich allemaal verborgen in het paleis van Velteyn waar wij hen niet kunnen bereiken. Van hun bereden ridders is er maar een handvol gedood!’ De spookachtige stem leek te aarzelen en kwam toen tot een weifelende bevestiging. ‘De ruiterij van de Tanu is een formidabele uitdaging voor ons. Hun gepantserde rijdieren, wier geesten door de ruiters worden beheerst, zijn niet ontvankelijk voor onze angstaanjagende illusies. We moeten hen fysiek weerstaan en lang niet alle Firvulag zijn daar groot genoeg voor. Onze wapens van obsidiaan—onze zwaarden, hellebaarden, kettingen en werpsperen—zijn vaak niet effectief gebleken tegen de chaliko’s in een Grote Veldslag. En hetzelfde geldt ook hier.’ ‘Jullie hebben een andere tactiek nodig. Er zijn manieren waarop soldaten te voet aanvallende ruiters kunnen weerstaan.’ De tanden van de smid glinsterden in een brede grijns. ‘Mijn voorouders, het Pathaanse heuvelvolk, weet daar alles van.’ De reactie van de Firvulag-generaal was koeltjes. ‘Onze strijdgewoonten worden bepaald door rituele tradities.’ ‘Geen wonder dat jullie verliezers zijn! De Tanu waren niet bang om iets nieuws te proberen en voordeel te behalen uit wat mensen wisten. Nu hebben de Firvulag mensen als bondgenoten, jullie steken één voorzichtige teen in de strijd en dan springen jullie rond om te zingen en te dansen in plaats van op de hoofdprijs af te gaan!’
‘Pas op, voor ik je onbeschaamdheid bestraf!’ Maar die woedende opmerking miste alle overtuigingskracht. Khalid zei zachtjes: ‘Zouden jullie ons helpen als wij een nieuwe tactiek uitprobeerden? Zouden jullie onze geesten beschermen als wij probeerden om die langbenige rotzakken uit het zadel te gooien?’
‘Ja… dat zouden we doen.’ ‘Luister dan goed.’
De monsterachtige schorpioen veranderde in een aantrekkelijke kleine dwerg die heel bedachtzaam en nadenkend keek. Na een paar minuten lieten de dansende gnomen om het vuur hun waanzinnig vertier in de steek, veranderden in dwergachtige krijgers die dicht bijeenkropen om toe te luisteren.
Het overtuigen van Sharns luitenants bleek wat moeilijker. Khalid moest er zelfs een demonstratie voor organiseren. Hij bracht tien vrijwilligers bij elkaar en rustte die uit met ijzer gepunte werpsperen. Vervolgens bracht hij hen naar de ingang van paleis Velteyn, waar grijze-halsringdragers en Tanu-ruiters de toegang bewaakten tot die laatste wijkplaats. De geplaveide toegangsweg was verlicht door ver van elkaar geplaatste toortsen. Nergens waren andere invasietroepen te zien, hier was een te grote verdedigingsmacht aanwezig. Sharn en zes andere grote helden verborgen zich in een verlaten huis om te zien wat er gebeurde, terwijl Khalid zijn eenheid speerwerpers met opzet in het volle licht liet naderen.
De menselijke leider van de patrouillerende afdeling, volledig in blauwglazen wapenrusting, hief zijn zwaard van vitredur en leidde zelf de charge die dwars over de bestrating kwam aangestormd. Maar in plaats van zich te verspreiden, gingen de Minderen nog dichter bij elkaar staan, een gesloten formatie vormend waar de vier meter lange speren dreigend uit naar voren staken.
De patrouille zwenkte op het laatste moment naar rechts om te voorkomen dat ze in dat ijzeren stekelvarken zouden belanden; de afzonderlijke ruiters hielden hun rijdieren in en probeerden zo rond te draaien dat ze konden toeslaan met hun lange zwaarden of strijdbijlen. Ze waren duidelijk in verwarring omdat alle tegenstanders die ze op deze wijze tot nu toe hadden ontmoet, steeds de klassieke tactiek van de Firvulag hadden toegepast: de speren werpen en dan op de vlucht slaan. Maar deze horde vernieuwers bleef staan tot de rijdieren door het nutteloos zwenken uit balans raakten en staken dan toe in de ongepantserde buiken van de grote, met klauwen uitgeruste monsters. De verschrikkelijke pijn aan hun uiteengereten ingewanden maakte een einde aan de mentale controle die de ruiters over hun dieren uitoefenden. Gewonde chaliko’s wankelden en vielen of renden in razende galop weg terwijl de ruiters zich voor hun leven aan hen vastklampten. De krijgers van Khalid vielen op de mannen aan die uit het zadel waren geworpen, snel met de speer een einde makend aan hun leven. Binnen vijf minuten na het begin van de strijd waren alle leden van de grijze patrouille gedood of gevlucht.
‘Zal dht ook werken bij de Aartsvijand?’ vroeg Betularn met de Witte Hand zich sceptisch af. Zolang Strijdmeester Pallol zich afzijdig hield, was hij de nestor van de Firvulag-helden en zijn mening was voor velen doorslaggevend.
Khalid grijnsde naar de reus met zijn hoge wenkbrauwborstels, terwijl anderen bezig waren bloedende been- en armwonden te stelpen met de gescheurde kapiteinskleding van een gevallen tegenstander. ‘Het zal bij de Tanu precies zo werken, op voorwaarde dat ze er bij verrassing door worden overvallen. We moeten zoveel Minderen en Firvulag verzamelen als we kunnen voor één massieve aanval op het paleis van Velteyn. Mensen die geen speren hebben, zullen het moeten doen met aangepunte stokken van bamboe. De ijzeren hebben we niet nodig om de chaliko’s van hun darmen te ontdoen, maar iedere menselijke strijder te voet zal een ijzeren wapen moeten hebben om de Tanu te kunnen aanvallen die door hun rijdieren zijn afgeworpen. En jullie krijgers zullen bij ons moeten zijn om hen met jullie geesten aan te vallen en iedere klap uit te delen die maar mogelijk is.’ De eerbiedwaardige krijger schudde langzaam zijn hoofd. Hij zei tegen Sharn: ‘Dit is tegen onze traditie, Grote Kapitein. Maar de Aartsvijand heeft de traditie al langer dan veertig jaar bezoedeld.’ De vijf andere helden gromden instemmend. ‘Wij hebben de Godin gebeden om een kans om onze eer te herwinnen. En daarom zeg ik . .. laten we deze tactiek van de Minderen uitproberen. Moge Haar wil geschieden.’