Выбрать главу

‘Toen ik een klein meisje was, waren mijn religieuze helden de heiligen uit de Galaktisch Eeuwen. Ik heb me nooit kunnen iden­tificeren met Père Teilhard of Saint Jacques de Lichaamsloze of Illusio Diamant Masker. Ik hield meer van de echt oude mystie­ken, Simeon de Styliet, Antonius de Kluizenaar Maar vandaag de dag is dat soort overgave in afzondering om boete te doen in strijd met de nieuwe visie van de Kerk op de menselijke energetica. We worden verondersteld onze privé-reis naar de volmaakt­heid te maken binnen én in eenheid met de rest van de mensheid en de goddelijke liefde.’

Claude grijnsde over zijn schouder. ‘Ik kan je niet meer volgen, meisje.’

‘Vaktaal. In gewone woorden wil het zeggen dat liefdadigheid in is en mystiek uit. Dit galaktische tijdperk is veel te druk doende om ruimte te hebben voor kluizenaarsters. Die manier van leven wordt als een vlucht gezien, zelfzuchtig, masochistisch en tegen­gesteld aan de sociale evolutie van de Kerk.’ ‘Maar jij denkt er anders over, is het niet zo? Jij wilt ervandoor, vasten, contempleren op een of ander eenzaam plekje en lijden tot je verlichting hebt bereikt.’

‘Je moet er niet om lachen, Claude. Ik heb geprobeerd in een klooster te komen ... de cisterciënzers, de arme clarissen, de karmelitessen. Ze namen me even grondig op en zeiden dat ik maar door moest lopen. Zelfs de Zen-brigitijnen wilden me geen kans geven. Maar ten slotte heb ik ontdekt dat er één plek is waar een ouderwetse eenzame mystica op haar plaats zou zijn. Heb je ooit gehoord van Ballingschap?’ ‘Welke paleobioloog heeft dat niet?’

‘Dan weet je misschien ook dat er al een flink aantal jaren een soort ondergronds transport daarheen bestaat. Maar je weet misschien niet dat het gebruik van het tijdportaal vier jaren gele­den door het Bestel officieel is toegestaan als reactie op de toege­nomen vraag. Allerlei soorten mensen zijn inmiddels in Balling­schap gegaan nadat ze een soort overlevingscursus hadden door­lopen. Mensen uit ieder denkbaar milieu en beroep, van de Aar­de maar ook uit de kolonies. Al die tijdreizigers hebben één ding gemeen: Ze willen verder leven, maar kunnen niet langer func­tioneren binnen de ingewikkeld gestructureerde wereld van onze galaktische beschaving.’ ‘En daar heb jij voor gekozen?’

Mijn aanmelding is ruim een maand geleden goedgekeurd.’ Ze kwamen op een lastig stuk afdaling, het overblijfsel van een oude lawine. Ze concentreerden zich op de oversteek. Toen ze de overkant hadden bereikt, hielden ze een moment stil. De zon scheen heet. De condors waren verdwenen.

Amerie,’ zei de oude man, ‘het zou de moeite waard zijn om fossielen te zien met het vlees er nog aan.’

Ze trok een wenkbrauw op. ‘Is zo’n opmerking niet net iets te impulsief?’

‘Misschien heb ik niets beters te doen. De dieren uit het Plioceen in levenden lijve zien zou best eens een aardig besluit van een lange carrière in de paleobiologie kunnen zijn. En de dagelijkse overleving zou voor mij geen probleem zijn. Ik heb buiten tijdens het veldwerk wel geleerd me iets te ontzeggen. Ik zou je mis­schien zelfs kunnen helpen met het opzetten van je kluizenaars­hut. Dat wil zeggen, als je me niet als een te grote bedreiging ziet voor je eerbaarheid.’

Ze barstte in een schaterend gelach uit, stopte toen en zei: ‘Claude! Jij maakt je zorgen over mij. Denk je soms dat ik door een sabeltandtijger wordt opgegeten of vertrapt door een masto­dont?’

‘Verdomme, Amerie! Heb jij wel door waar je aan begint? Omdat je een paar simpele bergen kunt beklimmen en weet hoe je forel moet vangen in Oregon, geloof je dat je een soort vrouwe­lijke Franciscus van Assissi kunt worden in een woest stuk wil­dernis!’ Hij keek van haar weg, smalend. ‘God weet \Vat voor menselijk afval daar inmiddels rondsjouwt. Ik zou je levensstijl niet verstoren, kind. Ik zou alleen een oogje in het zeil houden. Eten brengen en dat soort dingen. Zelfs die mystici van vroeger lieten zich voedsel brengen door de gelovigen, dat weet je best. Begrijp je wat ik bedoel, Amerie? Ik wil jouw droom niet in de soep zien lopen.’

Ze sloeg ineens haar armen om hem heen en stapte toen glimla­chend achteruit. Een ogenblik zag hij haar niet in spijkerbroek en hemd, maar in iets wits van zelfgesponnen wol, met een touw vastgehouden om haar middel. ‘Doctor Majewski, het zal me een eer zijn jou als beschermer te hebben. Hoewel je best een verlei­ding zou kunnen zijn. Maar ik zal volharden en al je avances afslaan hoeveel ik ook van je houd.’

‘Dat is dan geregeld. Dan kunnen we nu maar beter naar bene­den gaan en alles voor de crematie van Genevieve in orde maken. We zullen haar as mee naar Frankrijk nemen en in het Plioceen begraven. Dat zou Gen een goed idee hebben gevonden.’

8

De weduwe van professor Théo Guderian was verbaasd geweest toen de eerste tijdreiziger aan de poort van haar huis verscheen op de hellingen van de Monts du Lyonnais.

Dat gebeurde in 2041, in het begin van juni. Ze was bezig in haar rozentuin en knipte dode bloemen weg uit de prachtige struiken Meillandrozen terwijl ze zich tegelijk afvroeg hoe ze haar suc­cessierechten zou kunnen betalen, toen een stevig gebouwde lif­ter met een dashond over de stoffige weg kwam aanlopen uit de richting van Saint-Antoine-des-Vignes. De man wist waar hij wezen wilde. Hij stopte voor de poort en wachtte tot ze dichterbij kwam. De kleine hond ging één stapje achter zijn baas zitten. ‘Goedenavond, monsieur,’ zei ze in standaard-Engels, terwijl ze de schaar wegstak in de zak van haar zwarte schort. ‘Burgeres Angélique Montmagny?’

‘Ik geef de voorkeur aan de ouderwetse aanduiding. Maar ja, dat ben ik inderdaad.’

Hij boog formeel. ‘Madame Guderian! Staat u mij toe dat ik me voorstel. Richter, Karl Josef. Dichter van beroep. Tot nu toe heb ik in Frankfurt gewoond. Ik ben hier, chère madame, om met u een zakelijk voorstel te bespreken dat betrekking heeft op de experimentele apparatuur van uw overleden echtgenoot.’ ‘Tot mijn spijt ben ik niet langer in staat de werking te demon­streren.’

Madame kneep haar lippen opeen, waardoor de rug van haar rechte neus trots omhoogkwam. Haar kleine zwarte ogen glans­den van onvergoten tranen. ‘Ik ben zelfs van plan om de machi­nes binnen afzienbare tijd uit elkaar te halen zodat de meer waardevolle onderdelen kunnen worden verkocht.’ ‘Dat mag u niet doen! Dat mag u niet doen!’ riep Richter uit, terwijl hij de bovenste stijl van de poort beetgreep. Madame deed een stap achterwaarts en staarde hem vol verba­zing aan. Hij had een vollemaansgezicht met bleke, enigszins uitpuilende ogen en dikke, rossige wenkbrauwen die nu in afschuw omhoog waren getrokken. Hij droeg een kostbare trek­kersuitrusting compleet met rugzak. Daaraan vast zat een viool­kist, een gevaarlijk uitziende dural katapult en een paraplu zoals golfers die droegen. De flegmatieke hond bewaakte een groot pak boeken die zorgvuldig in plastic waren verpakt en voorzien van touwen en een handvat waardoor het gedragen kon wor­den.

Zijn emoties beheersend zei Richter: ‘Vergeef me, madame. Maar u mag dat zo prachtige werk van uw vroegere echtgenoot piet vernietigen. Dat zou heiligschennis zijn.’ ‘Dat kan wel zijn,’ antwoordde madame, ‘maar de successie­rechten zijn er ook nog, monsieur. En er hebben al zoveel journa­listen over het werk van mijn man geschreven ...’