Выбрать главу

‘Neem mij nou, ik ben een wijngek. Voor zover dat kon tenmin­ste, terwijl ik mijn achterste door de hele Melkweg heb gesleept. Ik was een ruimteman. Ik heb het verknald en ze pakten me. Daar wil ik niet over praten. Noem me maar Richard. Geen Rick. Ook geen Dick. Richard.’

‘Ik ben Steinie.’ De grote boorder dacht een minuut na. ‘Uit wat ze mij over dat Ballingschap hebben gestuurd, dacht ik dat ze je in slaap iedere simpele techniek lieten aanleren die in die andere wereld bruikbaar zou kunnen zijn. Ik herinner me niet of het op de lijst stond, maar ik denk dat de brouwerij me wel goed zou af gaan. En alcohol, dat kan je van bijna alles maken. Het enige lastige is de condensatiekolom en dat zou makkelijk te maken zijn van een stukje met koper bedekte decamole dat je in een holle kies zou kunnen verstoppen als ze er geen trek in hadden je daarmee op weg te laten gaan. Maar jij met je wijn, jij kon wel eens in de problemen komen. Gebruiken ze daar geen speciale druiven en zo voor?’

‘Reken maar dat ze dat verdomme doen,’ zei Richard broedend, scheel kijkend door een glas Grillet. ‘Ik denk trouwens dat de samenstelling van de aarde toen ook knap anders was. Maar misschien dat het toch lukt om iets te fabriceren dat er zo half­weg mee door kan. Laat me eens zien. Druivestekken hebben we nodig en gist natuurlijk, anders krijg je een soort van kattepis aan het eind. En we zouden iets moeten hebben om flessen van te maken. Wat gebruikten ze eigenlijk voor we glas en plastic had­den?’

‘Kleine bruine kroezen?’ stelde Stein voor. ‘Precies. Aardewerk. En ik geloof waarachtig dat je zelfs flessen uit leer zou kunnen maken als je het verhitte en zacht liet worden in water . .. Christus! Hoor je dat? De ruimtevaarder is bezig een nieuwe carrière uit te denken als illegale drankstoker.’ ‘Zou je geen recept van aquaviet te pakken kunnen krijgen?’ Stein keek bedroefd. ‘Je hebt er alleen pure alcohol voor nodig en wat karwijzaad. Ik koop alles wat je maken kunt.’ Hij dacht een tweede keer na. ‘Kopen? Ik bedoel, ruilen, wat dan ook... God­ver .. . Denk jij dat daar iets wat op beschaving lijkt op ons zit te wachten?’

‘Ze hebben bijna zeventig jaar de tijd gehad om daar iets aan te doen.’

‘Het zal er allemaal wel van afhangen,’ zei Stein twijfelachtig. Richard gromde. ‘Ik weet wat je denkt. Het hangt er vanaf wat alle voorgaande idioten tot nu toe hebben uitgevreten. Zijn ze inmiddels aan een klein, primitief paradijsje begonnen of hebben ze hun tijd verdaan met vlooien zoeken en elkaar op de huid zitten?’

De gastheer kwam te voorschijn met een vuile, oude fles die hij in zijn arm droeg alsof het zijn liefste kleinkind was. ‘En nu, het hoogtepunt! Maar het gaat u wel wat kosten. Château d’Yquem ‘83, de beroemde verloren oogst uit het Jaar van de Metapsychi­sche Opstand.’

Richards gezicht, even getekend door oude pijn, veranderde ineens. Hij bekeek het beschadigde etiket met eerbied. ‘Zou die nog steeds goed zijn?’

‘Als God het wil.’ Zijn gastheer haalde de schouders op. ‘Vier en een halve kilobux de fles.’

De mond van Stein viel van verbazing open. Richard knikte en de herbergier begon de kurk eruit te trekken. ‘Jezus, Richard! Kan ik één slok meekrijgen! Kan me niet sche­len wat het kost. Ik heb nog nooit zoiets duurs gedronken.’ ‘Heer waard, drie glazen. Ik wil een toost uitbrengen.’ Hun gastheer rook hoopvol aan de kurk, liet een hemelse glim­lach zien en schonk toen drie glazen halfvol met het goudbruine vocht dat sprankelde als topaas in het lamplicht. Richard hief zijn glas naar de twee anderen.

Een man kust zijn liefje vaarwel en de vlinder de pimpernel de wijn kust het glas zo rond, maar jullie vrienden, kus m’n kont.

De ex-ruimteman en de café-eigenaar sloten hun ogen en lieten de wijn in hun mond rondgaan. Stein goot zijn glas in één slok naar binnen, grijnsde en zei: ‘Hé, dat smaakt naar bloemen! Maar erg sterk is het niet, of wel?’

Richard huiverde. ‘Breng mijn makker maar een kan eau de vie. Dat zal je bevallen, Steinie. Een soort aquaviet, maar zonder de zaadjes. U en ik, meneer de eigenaar, zullen doorgaan onze verhemeltes te strelen met de Sauternes.’

Zo ging de avond voorbij. Voorhees en Oleson vertelden elkaar de gecorrigeerde versies van hun droevige levensgeschiedenis­sen, de eigenaar van het café knikte bewogen mee en bleef zijn eigen glas bijvullen. Er kwam een tweede fles Yquem aan te pas en later een derde. Na verloop van tijd begon Oleson schuchter te vertellen wat Georgina hem nog meer als afscheidsgeschen­ken had meegegeven. Zijn nieuwe vrienden stonden erop dat hij het liet zien, dus ging hij naar buiten naar de parkeerhaven, haalde de spullen uit zijn luchtwagen en stommelde het café weer binnen, schitterend uitgedost in een kilt van wolfsvel, een halsband en een brede riem van leer, volgestouwd met goud en amber, een bronzen vikinghelm en een grote stalen strijdbijl. Richard toostte op de viking met het laatste van de Château d’Yquem dat hij zo uit de fles slurpte.

Stein zei: ‘De horens op de helm zijn waarschijnlijk als versiering bedoeld, zei Georgina. De vikingen droegen ze niet als ze voch­ten. Dus zijn deze afneembaar.’

Richard giechelde. ‘Je maak ‘elemaal de blits, Steinie, ouwe donder. ‘Elemaal! Laat al die mastodingesen en dinobeesten maar kommen. As se jou zien, gaan ze der pissend vandoor.’ Zijn gelaatsuitdrukking veranderde. ‘Werom ‘eb ik geen pak. Ieder­een terug in de tijd heb een kostuum nodig. Waarom niet angedacht? Nou mot ik door de tijdpoort in m’n burgerkloffie. Geen klasse, Voorhees, domme, verdommese Hollander. Geen spatje verdomde klasse.’

‘Ah, niet verdrietig zijn, Richard,’ smeekte de caféhouder. ‘Be­derf je maal en de mooie wijn niet.’ Zijn kraaloogjes lichtten op bij een plotselinge dronken ingeving. ‘Ik weet het. Ik ken een vent in Lyon die daar de opera doet. Komt hier vaak en eet zichzelf te barsten. Dat ciel du cochon is mesjokke van een speciaal wijntje en daar heb ik een hele kist van. Daar kujj’em mee omkopen als je nog geld hebt. In de opera hebben ze elk soort kostuum dat je maar zou willen. Merde alors, het is nog geen 200 uur. Die vent slaapt misschien nog niet eens! Nou?’

Stein sloeg zijn nieuwe vriend op de rug en Voorhees greep naar de rand van de bar. ‘Kom op, Richard. Ik doe voor de helft mee!’

‘Ik bel die vent meteen,’ zei de grijnzende gastheer. ‘Wedden dat ie ons bij de opera opwacht.’

Ze begonnen de zaak te regelen en aan het eind vloog Stein zijn luchtwagen met de half bewusteloze Voorhees en een kist Châ­teau Mouton-Rothschild ‘95 over het slapende Lyon naar de Cours Lafayette waar een steelse figuur hen door de onder­grondse dirigeerde en vervolgens door een netwerk van gangen en trappen meenam naar de ruimten achter het toneel van de opera waar de kostuums werden bewaard. ‘Dat daar,’ zei Richard ten slotte, wijzend. ‘So! Der fliegende Holländer,’ zei de man. ‘Dat zou ik nooit van jou gedacht hebben, jongen.’

Hij hielp Richard met het aantrekken van het 17-eeuwse kos­tuum waar een vorstelijk zwart wambuis met teruggeslagen mouwen bij hoorde, een grote kraag van kant, zwarte bretels, schoenen met overslagen, een korte cape en een breedgerande hoed met zwarte pluimen.

‘Ik mag verdomd zijn, dat lijkt er meer op.’ Stein sloeg Richard weer op de rug. ‘Je ziet eruit als een prima struikrover. Zo voel jij je dus echt van binnen, hè? Een echte Blauwbaard.’ ‘Niks Blauwbaard, zwarte snor,’ mompelde Voorhees en klapte in elkaar, helemaal van de kaart.

Stein betaalde de man van de opera, vloog hen terug naar het duister geworden café om Richards bagage uit de gehuurde luchtwagen te halen en ging daarna door naar l’Auberge du Por­tail. Tegen de tijd dat ze daar aankwamen, was de ex-ruimteman weer wat bij zijn positieven.

‘Nog één drankje,’ stelde Stein voor. ‘Probeer het mijne es ...’ Richard nam een slok van de bijna pure alcohol. ‘Niet veel bouquet... maar heel wat zeggingskracht!’ De twee gekostumeerde nachtbrakers trokken zingend door de rozetuinen en bonsden op de eikehouten deur van de herberg met de stompe kant van Steins strijdbijl.