De non voelde zich vreemd verward. Felice zag er zo buitensporig ongewoon uit in haar vechtkuras met de beenplaten en die Griekse helm met dappere groene veren als een kroon op haar hoofd. Stein en Richard waren die morgen begonnen haar daarmee te plagen zodra ze in dat kostuum te voorschijn kwam, maar om de een of andere reden waren ze daar vrijwel direct mee opgehouden.
‘Zullen we hier ons kamp opslaan?’ stelde de non voor. Er stond een grote kurkeik naast de beek, die schaduw wierp over een vlak stuk terrein dat een goede plek leek om de cabine op te zetten. De twee vrouwen namen hun bepakking af en Amerie bestudeerde de vuistgrote pomp van haar uitrusting. De instructrice had gezegd dat de verzegelde energievoorziening toereikend zou zijn voor ongeveer twintig jaar. Er waren twee ventielen, één om op te blazen en één om leeg te laten lopen. Er stond op: BELANGRIJK! NIET-GEBRUIKTE VENTIELEN GOED VERPAKT HOUDEN.
‘Probeer het mijne eens.’ Felice hield haar een pakje voor dat amper de grootte had van een dubbele boterham. ‘Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit een huis van vier bij vier meter moet worden.’
Zuster Roccaro bevestigde de bengelende, platte buis van het pak aan de opblaaspomp en drukte de knop in. Samengeperste lucht veranderde het pakje al snel in een groot, zilveren vierkant. De twee vrouwen legden dat vierkant in de juiste positie en keken toe hoe het groeide. De vloer werd negen centimeter dik en werd steeds steviger naarmate de lucht de ingewikkelde microcellulaire structuur begon te vullen. De wanden, iets dikker om isolatie te verzekeren, kwamen omhoog, compleet met transparante en uitritsbare ramen en jaloezieën aan de binnenzijde. Een spits toelopend zilveren dak werd het laatst opgeblazen. Felice keek door de deurloze entree naar binnen. ‘Moet je zien. In de vloer zit een compleet meubilair!’ Er waren twee slaapbanken met verwijderbare kussens, een tafel, opbergrekken en achterin een zilverkleurige doos waaruit een pijp kwam die naar het dak leidde. Felice las hardop: ‘VUL STOOF MET ZAND, ANDERS ZAKT EENHEID IN BIJ AFKOELING ... Dit spul moet onverwoestbaar zijn!’ Ze voelde achter haar linker scheenplaat en haalde een glinsterende, kleine dolk met een gouden handvat te voorschijn. ‘Er is geen kras in te krijgen.’ ‘Zonde dat het zo is gemaakt om na twintig jaar te vervallen. Maar goed, tegen die tijd zouden we moeten weten hoe we ons daar moeten redden.’
Grote, emmervormige holten in iedere hoek van de cabine moesten met stenen, aarde of water worden gevuld. Een klein zakje naast de deuropening bracht een hele handvol tabletgrote propjes te voorschijn die moesten worden opgeblazen en dan konden worden gevuld met zand of water. Ze konden daarna door middel van een sifon in vrijgelaten openingen worden vastgezet. De tabletten groeiden uit tot een deur, stoelen, kookgerei, kleden, dekens en andere huishoudelijke noodzakelijkheden. Minder dan tien minuten nadat ze begonnen waren, zaten ze ontspannen in een volledig uitgeruste cabine.
‘Ik kan het nauwelijks geloven,’ verbaasde zuster Roccaro zich, terwijl ze met haar knokkels op de wand sloeg. ‘Het voelt zo stevig aan. Maar met een beetje wind zou deze hele cabine worden weggeblazen als een zeepbel wanneer ze niet verzwaard werd.’
‘Ook hout bestaat voornamelijk uit lucht en water,’ zei Felice schouderophalend. ‘Dit decamole spul produceert blijkbaar een soort structureel versterkte basisvorm. Je hoeft er enkel het noodzakelijke gewicht aan toe te voegen. Ik vraag me af hoe de compensatie in het materiaal verloopt wanneer de temperatuur of de druk verandert? Er zullen wel ergens uitlaten zitten, denk ik. Ik veronderstel dat het bij harde wind met een stormlijn moet worden vastgezet, ook al zouden alle holten met water of wat anders zijn verzwaard. Maar het is beter dan welke tent ook. Er zitten zelfs ventilatoren in!’
‘Zullen we de boot ook nog opblazen, of de minitent met de overbruggingsdelen?’
‘Dat hoefde niet. Ik heb gezien hoe dit decamole werkt en wat mij betreft accepteer ik de rest in goed vertrouwen.’ Felice kruiste haar benen en trok haar handschoenen uit. Ze zat boven op de kleine tafel. ‘Vertrouwen, geloof, daar is het jou om begonnen, is het niet?’
De non ging er ook bij zitten. ‘Zo zou je het kunnen zeggen. Technisch gesproken, ik wil een kluizenares worden, ik zoek religieuze afzondering. Dat is een roeping waaraan binnen het Bestel geen enkele behoefte bestaat, maar in de Middeleeuwen was het soms heel populair.’
‘Wat wil je in godsnaam de hele dag doen? Niks anders dan bidden?’
Amerie lachte. ‘En een deel van de nacht ook. Ik ben van plan de hele oude Latijnse eredienst te herstellen. De metten, die om middernacht beginnen. Tegen de dageraad de lauden. Overdag zijn er dan de gebeden rond het eerste, het derde, het zesde en het negende uur. Dan de vespers bij zonsondergang en de completen voor het naar bed gaan. De hele eredienst bestaat eigenlijk uit psalmen, bijbelteksten, lofzangen en speciale gebeden waarin eeuwen van religieuze traditie weerspiegeld worden. Ik vind het heel erg dat niemand die gebeden meer in hun oorspronkelijke vorm gebruikt.’
‘En daar ga je de hele godganse dag mee door?’ ‘Goeie hemel, nee. Zo lang duren die afzonderlijke gebeden niet. Maar ik zal ook de mis opdragen en boete doen en verder veel mediteren, misschien gecombineerd met Zen-meditatie. En wanneer ik schoffel of andere dingen doe, kan ik de rozenkrans bidden. Dat werkt bijna als een mantra, wanneer je het op de oude manier doet. Heel rustgevend.’
Felice keek haar met vijverdiepe ogen aan. ‘Het klinkt heel vreemd. En nogal eenzaam ook. Maakt het je niet bang, om daar alleen te gaan leven, alleen met die God van jou?’ ‘Die goeie oude Claude heeft beloofd dat hij me in stijl zal onderhouden. Ik weet niet of ik dat helemaal serieus moet nemen. Maar als hij me van tijd tot tijd wat eten kan bezorgen en ik zie kans het een en ander te vervaardigen in mijn vrije tijd, dan kunnen hij en ik ruilen.’
‘Claude!’ De stem van Landry klonk misprijzend. ‘Die ouwe moetje ook in de gaten houden. Hij is niet zo’n complete macho als die twee in hun carnavalspak, maar ik heb wel een paar keer gezien hoe hij naar me loerde.’
‘Je kunt het de mensen niet kwalijk nemen dat ze naar je kijken. Je bent heel mooi. Ik heb gehoord dat je een beroemde sportheldin was op je eigen wereld.’
De lippen van het meisje krulden op in een grimmige kleine glimlach. ‘Acadië. Ik was de beste ringhockeyspeelster aller tijden. Maar ze waren bang voor me. Aan het eind durfden de andere spelers—allemaal mannen—niet meer tegen me uit te komen. Ze maakten allerlei moeilijkheden. En ik werd van het spel uitgesloten toen twee spelers een klacht indienden dat ik met opzet had geprobeerd hen ernstig te verwonden.’ ‘En was dat zo?’