De oude man rommelde een ogenblik in een ouderwets eiken kabinet naast de deur en kwam terug met een stapeltje kleine brochures. ‘Een samenvatting van mijn theoretische beschouwingen en diagrammen van het technische ontwerp. Mijn vrouw heeft dit verzorgd om onze bezoekers van dienst te zijn. Het is allemaal erg eenvoudig en simpel van formaat. Maar onze belangrijkste fondsen zijn al lang geleden drooggelegd.’ De anderen mompelden meelevend.
‘Wilt u voor de demonstratie hier gaan staan? U zult merken dat het apparaat een bepaalde gelijkenis vertoont met die voor subruimtetransmissie. Het heeft eveneens maar zeer weinig als krachtbron nodig. Mijn eigen modificaties zijn tot stand gekomen door rekening te houden met de restanten magnetisme die plaatselijk in de rotsbodem aanwezig zijn en met de dieper liggende huidige velden die beneden het continentale platform liggen. Deze twee krachten, inwerkend op de matrixen van de transmissievelden, veroorzaken het verschijnsel.’ Guderian voelde in de zak van zijn werkkleding en haalde een grote wortel te voorschijn. Met Franse zwier haalde hij de schouders op en zei: ‘Best bruikbaar, ook al lijkt het wat eigenaardig.’
Hij legde de wortel op een doodgewone houten stoel en droeg die naar de machine. Die had wel wat weg van een ouderwetse pergola van latwerk of een belvédère, overdekt door wijnranken. Maar het frame was vervaardigd van transparant, glasachtig materiaal op een paar eigenaardige componenten van dofzwart na en ‘de wijnranken’ bestonden in werkelijkheid uit kabels van kleurige legeringen die uit de keldervloer leken te groeien. Ze kropen in en uit het latwerk op een nogal verwarrende wijze om abrupt te verdwijnen in een punt tamelijk dicht bij het plafond. Toen de stoel en de wortel in de juiste positie waren gebracht, activeerde Guderian de machine en voegde zich bij zijn gasten. Er klonk geen enkel geluid. De belvédère leek even op te lichten, toen scheen het alsof spiegelpanelen te voorschijn sprongen die het binnenste van het apparaat volkomen aan het gezicht onttrokken.
‘U zult begrijpen dat er nu een wachtperiode volgt,’ zei de oude man. ‘De wortel doet het meestal heel goed, hoewel er af en toe tegenslagen zijn.’
De zeven bezoekers wachtten. De massieve humanoïde klemde de brochure in beide handen, maar liet zijn ogen geen ogenblik van de machine afdwalen. De ander, een bedachtzame man uit een of ander instituut op Londinium, bestudeerde tactvol het controlepaneel. De Gi en de Poltroyaan keken tevreden in de brochure. Een van de jongere Simbiari liet ongewild een lichtgroene druppel vallen en veegde die zo haastig mogelijk weg in de vloer.
Op een chronometer aan de muur vlogen de getallen voorbij. Vijf minuten. Tien.
‘Laten we eens zien of we iets hebben bemachtigd,’ zei de professor met een knipoog naar de man uit Londinium. Het spiegelende energieveld werd onderbroken. Voor niet langer dan een nanoseconde waren de verbaasde geleerden zich bewust van een op een pony lijkend schepsel dat binnen het latwerk van de machine stond. Het veranderde onmiddellijk in een ingewikkelde skeletvorm. Nog terwijl de botten vielen, veranderden ze in een grijsachtig poeder.
‘Verdomme!’ riepen de zeven eminente geleerden. ‘Rustig, collega’s,’ zei Guderian. ‘Zo’n teleurstelling is helaas onvermijdelijk. Maar we zullen een slow-motion hologram afspelen zodat we onze vangst kunnen identificeren.’ Hij zette een wat verdekt geplaatste meerdimensionale projector aan en bevroor de opname die een klein, paardachtig dier onthulde met vriendelijke zwarte ogen, drietenige poten en een vacht waar witte strepen overheen liepen. Delen van de wortel staken nog uit zijn bek. De houten stoel stond ernaast. ‘Hipparion gracile. Veelvuldig voorkomend tijdens het Aardse Plioceen.’
Guderian liet de projector weer lopen. De stoel loste rustig op. De huid en het vlees van het kleine paard slonken met een dodelijke traagheid, afbladderend van het skelet tot ze ontploften in een wolkje van stof terwijl de interne organen tegelijkertijd opzwollen, slonken en in het niets verdwenen. De botten bleven nog even overeind en vielen dan in gracieuze bogen naar beneden. Bij hun eerste contact met de keldervloer waren ze al gereduceerd tot hun minerale componenten. De gevoelige Gi zuchtte en sloot zijn grote, gele ogen. De man van Londinium was bleek geworden terwijl de andere mens, afkomstig van de weerbarstige en droefgeestige wereld van Shqipni, op zijn grote, bruine snor kauwde. De incontinente jonge Simb zocht schielijk naar een afvalbak. ‘Ik heb zowel planten als dieren als lokaas gebruikt in deze val,’ zei Guderian. ‘Wortels, konijnen en muizen maken de trip naar het Plioceen blijkbaar zonder schade op te lopen, maar op de terugreis blijkt ieder levend organisme binnen het tau-veld niet bestand tegen de druk van meer dan zes miljoen Aardse jaren.’ ‘En niet-organisch materiaal?’ informeerde de Skipetar. ‘Op voorwaarde dat ze van een zekere dichtheid zijn en van een bepaalde structuur, lukt het om dergelijke specimen de heen- en terugreis te laten maken in redelijk goede conditie. Het is mij zelfs gelukt met twee vormen van organisch materiaal. Barnsteen en steenkool overleven de reis onbeschadigd.’ ‘Maar dat is hoogst interessant,’ zei de Eerste Beschouwer van het 26e college van Simb. ‘De theorie van temporele overzetting is al zo’n zeventigduizend van uw Aardse jaren bij ons bekend, mijn beste Guderian, maar de praktische demonstratie ervan lukte zelfs de beste geesten in het Galaktisch Bestel niet. Tot nu. Het feit dat u, een menselijk geleerde, tenminste gedeeltelijk succesvol bent geweest waar zoveel anderen faalden, is eens te meer een bevestiging van de unieke kwaliteiten van de Kinderen der Aarde.’
De wat zure bijklank van dit toespraakje ontging de Poltroyaan niet. Zijn robijnen ogen flonkerden. ‘De Gemengden van Poltroy hebben, in tegenstelling tot de andere samenwerkende rassen, er nooit aan getwijfeld dat de Interventie terecht was.’ ‘Voor u en het Bestel misschien,’ zei Guderian met zachte stem. Zijn donkere ogen, van pijn doorschoten achter de randloze brilleglazen, lieten even iets van bitterheid zien. ‘Maar voor ons? We hebben zoveel moeten opgeven—onze verschillende talen, heel wat van onze sociale systemen en religieuze overtuigingen, onze zogenaamde niet-produktieve levensstijlen ... zelfs onze menselijke soevereiniteit, hoe lachwekkend het verlies daarvan ook moet lijken in de ogen van die oude geesten van het Galaktisch Bestel.’
‘Hoe kunt u de wijsheid daarvan betwijfelen, professor?’ riep de man van Shqipni uit. ‘Wij mensen hebben een paar culturele franjes moeten opgeven, in ruil daarvoor hebben we nu een energiebalans en een onbegrensde levensruimte binnen het lidmaatschap van een galaktische beschaving! Nu we geen tijd meer hoeven te verspillen aan pure overleving, is er niets dat ons mensen kan tegenhouden. Eindelijk kan ons ras beginnen aan de vervulling van haar genetisch potentieel en dat zou wel eens groter kunnen zijn dan dat van enig ander ras.’ De man van Londinium huiverde.
De Eerste Beschouwer zei minzaam: ‘Ah, de spreekwoordelijke menselijke voortplantingscapaciteit! Wat wordt de genenvoorraad erdoor vertroebeld. Men wordt erdoor herinnerd aan de welbekende voortplantingssuperioriteit van een nog onvolgroeid organisme vergeleken met dat van het volwassen individu, wiens zaad, zij het minder overvloedig sproeiend, met meer voorzichtigheid is gericht op het bereiken van genetisch optimale mogelijkheden.’
‘Zei u volwassen?’ hoonde de Skipetar. ‘Of gedegenereerd?’ ‘Collega’s, collega’s!’ maande de diplomatieke Poltroyaan. ‘Op die manier vermoeien we professor Guderian.’ ‘Nee, dat is in orde,’ zei de oude man; maar hij zag er grijs en ziek uit.
De Gi haastte zich om van onderwerp te veranderen. ‘Het verschijnsel dat u nu hebt gedemonstreerd zou een prachtig hulpmiddel zijn binnen de paleobiologie.’
‘Ik vrees,’ antwoordde Guderian, ‘dat er binnen het Galaktisch Bestel maar weinig interesse is voor de uitgestorven levensvormen van de Aarde binnen de Rhöne-Saönetrog.’ ‘Wil dat zeggen dat u er niet in bent geslaagd uw machine ook werkzaam te maken op andere plaatsen?’ vroeg de man van Londinium.