‘We hebben een kleine ontvangstkamer voor ieder van jullie,’ zei de wachter. ‘Ga zitten en neem je gemak ervan, als je zin hebt.’
Hij wierp een zware, houten deur open en ging Bryan voor, een kamer binnen die ongeveer vier bij vier meter mat. Er lag een dik, wollen tapijt in bruin en grijs en hij was gemeubeld met opvallend goed gemaakte stoelen en banken van gedraaid hout. Sommige hadden gevlochten zittingen en leuningen, andere waren voorzien van zwarte, wollen kussens. Op een lage tafel stonden schenkkannen van aardewerk met warme en koude dranken, bekers, een schaal met rozijnen en kleine kersen en een bord vol met zaad bestrooide koekjes.
De gids hielp Bryan met het losmaken van zijn rugzak. ‘Achter dat gordijn vind je de andere noodzakelijkheden. Sommige nieuw aangekomenen moeten heel nodig. Iemand van het ontvangstcomité komt over ongeveer tien minuten bij je. Neem er tot zolang je gemak van.’ Hij ging naar buiten en sloot de deur.
Bryan liep naar de schuin verlopende vensteropening in de buitenmuur en staarde naar het landschap door een koperen sierlijst van traliewerk. Hij kon de beerhonden in de kleine ruimte beneden zien rondsluipen. Achter de buitenmuren zag hij het voetpad en de stenen die naar de plaats van de tijdpoort leidden. Hij schermde zijn ogen af tegen de zon en zag een groene savanne die golvend in de richting van de Rhónevallei liep. Een kleine kudde viervoetige dieren graasde in de verte. Een vogel zong een ingewikkeld lied. Ergens in het kasteel weerklonk kort de echo van menselijk gelach.
Bryan Grenfell zuchtte. Dit was dus het Plioceen! Hij begon zijn omgeving nauwkeuriger te onderzoeken, terwijl zijn geest automatisch de huiselijke details wegborg die een antropoloog zoveel konden vertellen over de cultuur van een nieuwe wereld. Muren van gemetselde steen, gesausd (met caseïne?), gebeitst eiken rondom de deuropeningen en blinden voor de glasloze vensters. Het toilet bevatte een kleine spleet in de muur voor de ventilatie. De closetpot zelf was niet meer dan een simpel gat in het metselwerk en deed denken aan de middeleeuwse voorzieningen in Engelse kastelen. Maar hij was overdekt met een houten zitting en een fraai besneden deksel en opzij hing aan de muur een doos met groene bladeren. Er was een stenen wasbekken, (aardewerk, geglazuurd met zout en met een penseel gedecoreerd). De zeep was verfijnd, op de juiste manier langdurig bewaard en geparfumeerd met een of ander kruid. De handdoek leek van ruw linnen te zijn.
Hij liep terug naar de ontvangstkamer. Het voedsel voegde nieuwe gegevens aan de voorraad toe. Bryan at een kers, legde de grote pit netjes in een lege schaal en onthield dat het vruchtvlees weinig was maar zoet. Waarschijnlijk afkomstig van de oorspronkelijke Europese vogelkers. Ook de kleine pruimen leken niet gecultiveerd. Als tijdreizigers entmateriaal hadden meegenomen van verbeterde steenvruchten, dan waren de daarop voortgekomen bomen waarschijnlijk zonder chemische bescherming niet bestand geweest tegen insekten en ziekten uit het Plioceen. Hij vroeg zich af hoe dat met druiven en aardbeien zat en meende zich te herinneren dat die nogal resistent waren. De kans zat er dus in dat Richard zijn wijnen zou kunnen maken en Mercy mocht rekenen op aardbeien met slagroom. De koude drank smaakte naar citroen, de warme kan bleek hete koffie te bevatten. Hoe heidens hij ook was, Bryan zond voor de koffie een dankgebedje op. De zaadkoeken voelden stevig aan en roken flauwtjes naar honing. Ze waren goed gebakken en versierd met hazelnoten. Het bord droeg een simpel motief, maar was mooi rood geglazuurd.
Er werd zacht op de deur geklopt. De koperen vergrendeling ging omhoog en liet een oudere, mild uitziende man binnen met een keurig geknipte snor en sik. Hij glimlachte innemend en schoof zijdelings naar binnen toen Bryan met een vriendelijk gemompel had geantwoord. Hij droeg een blauwe tuniek met een wit koord rondom zijn middel en om zijn hals dezelfde band die ook de wachters hadden gedragen. Hij leek niet op zijn gemak en ging op de uiterste hoek van een der banken zitten. ‘Ik heet Tully. Ik ben lid van het comité dat de vraaggesprekken organiseert. Als u er geen bezwaar tegen hebt... ik bedoel, we kunnen u misschien helpen op weg te raken wanneer u ons iets wilt vertellen over uzelf en over uw plannen. Niet uit nieuwsgierigheid, begrijpt u me goed! Maar als we iets meer wisten over uw achtergrond en uw beroep, dat zou een hele hulp zijn. Ik bedoel, we zouden dan kunnen vertellen in welke plaatsen behoefte is aan uw talenten ... eh ... wanneer u zich ergens zou willen vestigen. Als u zich niet meteen al ergens wilt vestigen, dan hebt u misschien vragen die u mij wilt stellen. Ik ben hier om te helpen, begrijpt u?’
Hij is bang voor me, realiseerde Bryan zich verbaasd. Toen dacht hij aan het soort mensen dat door de tijdpoort kon komen, mensen als Stein en Felice bijvoorbeeld, die op de disoriëntatie na de transmissie wel eens konden reageren met geweld. Hij kwam tot de conclusie dat Tully alle reden had om voorzichtig te zijn in zijn allereerste ontmoeting met nieuwkomers. Hij kreeg misschien wel gevarengeld voor dit baantje. Om de man op zijn gemak te stellen, leunde hij ontspannen achterover in een van de stoelen en begon op een koekje te kauwen. ‘Deze smaken goed. Zeker gemaakt met haver, niet? En sesamzaad? Het is heel geruststellend om met zulk beschaafd voedsel welkom te worden geheten. Een uitstekend psychologisch hulpmiddel van uw kant.’
Tully liet een verrukt klein lachje horen. ‘Vindt u dat echt? We hebben hard ons best gedaan om kasteel Doortocht iets van de sfeer van welkom mee te geven, maar sommige van de nieuwkomers staan onder zware spanning en dan hebben we nogal wat moeite om hen te kalmeren.’
‘Ik voelde me in het begin nogal bibberig, maar nu gaat het prima. Kijk niet zo bang, man! Ik doe geen kwaad. En ik geef graag op elke redelijke vraag antwoord.’
‘Uitstekend!’ Zijn gesprekspartner lachte opgelucht. Hij haalde een klein vel schrijfmateriaal (papier, perkament?) uit een gordeltas te voorschijn, tezamen met een doodgewoon uitziende 22e-eeuwse pen. ‘Uw naam en uw vroegere beroep?’ ‘Bryan Grenfell. Ik was cultureel antropoloog, gespecialiseerd in bepaalde soorten sociaal conflict. Ik ben erg geïnteresseerd in een studie van de gemeenschap hier, al ben ik niet zo hoopvol over de mogelijkheden tot publikatie.’
Tully maakte instemmende geluiden. ‘Fascinerend! Weet u, er zijn maar heel weinig mensen met uw beroep door de poort gekomen. U zult ongetwijfeld naar de hoofdstad willen om met de mensen daar te praten. Daar zullen ze bijzonder geïnteresseerd zijn. U zou heel waardevol kunnen zijn!’ Bryan keek verrast. ‘Ik ben uitgerust om hier als visser of als handelaar mijn brood te verdienen. Ik heb nooit kunnen denken dat mijn academische vaardigheden in het Plioceen welkom zouden zijn.’
‘Maar we zijn geen wilden!’ protesteerde Tully. ‘Uw wetenschappelijke talenten zullen naar alle waarschijnlijkheid waardevol zijn voor ... eh ... overheidspersonen die uw adviezen zeker op prijs zullen stellen.’
‘Jullie hebben dus een georganiseerde gemeenschap?’ ‘Oh, heel eenvoudig,’ antwoordde de man haastig. ‘Maar ik ben er zeker van dat het een zorgvuldige studie waard is.’ ‘Daar ben ik inmiddels al mee begonnen.’ Bryan keek aandachtig in dat zorgvuldig geschoren gezicht. ‘Dit gebouw bijvoorbeeld is duidelijk ontworpen met het oog op veiligheid. Ik wil heel graag weten waartegen u zich beschermt.’ ‘Oh ... er zijn nogal wat soorten dieren die tamelijk gevaarlijk zijn. De grote hyena’s, de sabeltandtijgers ...’ ‘Maar dit kasteel lijkt eerder ingericht ter verdediging tegen menselijke agressie.’
De interviewer bevoelde zijn halsring. Zijn ogen gingen van de ene kant naar de andere en vervolgens keek hij Bryan zeer ernstig aan. ‘Er zijn natuurlijk onstabiele persoonlijkheden die door het portaal komen. Hoe hard we ook proberen om iedereen zich te laten aanpassen, we hebben een duidelijk probleem met de werkelijk ernstige mislukkingen. U hoeft nergens bang voor te zijn, want u en de rest van uw gezelschap zijn bij ons volkomen veilig. Het is trouwens zo dat die ... eh ... storende elementen de neiging hebben weg te schuilen in de bergen en op andere ver afgelegen plekken. Maak u daar dus geen zorgen over. Mensen met een hogere culturele standaard zijn in Ballingschap de heersende klasse. En het leven van alledag is zo rustig als dat binnen een inheemse omgeving maar mogelijk is.’ ‘Wat prettig.’