Выбрать главу

Tully knabbelde op het uiteinde van zijn pen. ‘Voor onze admini­stratie zou het prettig zijn om te weten wat voor gereedschappen en uitrusting u met u mee hebt gebracht.’ ‘Om overgeheveld te worden naar de gemeenschappelijke voor­raad?’

Tully was geshockeerd. ‘Oh nee, absoluut niet, dat verzeker ik u. Alle reizigers moeten in het bezit blijven van de gereedschappen die bij hun beroep horen om te kunnen overleven en om bruikba­re leden van de gemeenschap te kunnen zijn, waar of niet? Als u het onderwerp liever niet bespreekt, dan zal ik niet aandringen. Maar soms komen mensen door de poort met uitzonderlijke boe­ken of planten of andere dingen die voor iedereen van groot belang zouden kunnen zijn. Als zulke personen erin toestemden dat te delen, dan zou het leven van iedereen hier verbeterd kun­nen worden.’ Hij glimlachte uitnodigend en zette zijn pen op het schrijfblad.

‘Behalve een trimaran en visgereedschap heb ik niets speciaals bij me. Een stemschrijver natuurlijk en een kopieermachine. Een vrij grote bibliotheek met boeken en muziek. Een kistje Scotch dat ik blijkbaar ben kwijtgeraakt...’ ‘En uw medereizigers?’

‘Ik denk dat die beter voor zichzelf kunnen spreken,’ zei Bryan bedaard.

‘Oh, natuurlijk. Ik dacht alleen maar. . . nou ja, goed.’ Tully schoof zijn schrijfmateriaal ter zijde en vuurde nog eens een stralende glimlach af. ‘Nu zijn er vast wel vragen die u mij wilt stellen.’

‘Maar enkele, voor dit ogenblik. Hoe groot is de totale bevol­king?’

‘Wel, we houden geen nauwkeurige cijfers bij, dat begrijpt u, maar rond de vijftigduizend is een redelijke schatting.’ ‘Vreemd, ik zou meer hebben gedacht. Komt er veel ziekte voor?’

‘Oh nee, nauwelijks. Onze immunisaties en de genetisch aange­brachte weerstanden bieden blijkbaar een uitstekende bescher­ming tegen de ziekten van het Plioceen, hoewel de allervroegste tijdreizigers nog niet die volledige spectrale bescherming had­den die de laatste dertig jaar gebruikelijk is. Natuurlijk mogen degenen die nog onlangs een verjonging hebben ondergaan, op een langere levensduur rekenen dan zij die met de vroegste tech­nieken werden behandeld. Het grootste verlies wordt veroor­zaakt door ongelukken.’ Hij knikte ernstig. ‘We hebben natuur­lijk artsen. En bepaalde medicijnen worden regelmatig via de tijdpoort aangevoerd. Maar we kunnen geen mensen helpen die aan een werkelijk ernstig trauma lijden. Deze wereld mag dan beschaafd heten, maar ze is nauwelijks getemd, als u me begrijpt.’

‘Ik begrijp het. Voor nu heb ik nog één vraag.’ Grenfell reikte in zijn binnenzak en haalde het kleurenportret van Mercedes Lamballe te voorschijn. ‘Kunt u me vertellen waar ik deze vrouw kan vinden? Ze moet hier midden juni van het vorig jaar zijn aange­komen.’

Zijn gesprekspartner pakte de foto aan en bekeek die met grote ogen. Ten slotte zei hij: ‘Ik denk... dat ze naar onze hoofdstad in het zuiden is gegaan. Ik herinner me haar heel goed. Ze maak­te zeer grote indruk op ons allemaal. In verband met haar onge­wone talenten werd ze uitgenodigd om daarheen te gaan en deel uit te maken van de overheid.’ Bryan fronste. ‘Wat voor ongewone talenten?’ Tully antwoordde een beetje gehaast. ‘Onze gemeenschap ver­schilt nogal van het Galaktisch Bestel, meneer Grenfell. Onze behoeften zijn volstrekt anders. Dat zal u allemaal te zijner tijd wel duidelijker worden wanneer u een beter overzicht krijgt van de mensen uit de hoofdstad. Vanuit uw beroep gezien, zult u hier heel wat waardevolle onderzoekingen kunnen verrichten.’ Tully stond op. ‘Drink en eet nog iets. Iemand anders zou ook graag nog een gesprek met u hebben en dan kunt u naar uw gezelschap terugkeren. Ik kom u over een half uur halen, is dat goed?’

Andermaal glimlachend, slipte hij door de deur. Bryan wachtte een paar ogenblikken en liep toen naar de deur en probeerde de grendel. Die gaf niet mee. Hij was opgesloten. Hij keek de kamer rond, zoekend naar zijn wandelstok met de ijzeren knop. Die was nergens te vinden. Hij rolde zijn mouw op om het kleine werpmes te controleren. Hij was niet verbaasd te merken dat de schede leeg was. Was de ‘stofzuiger’ bij de ont­vangst een metaaldetector geweest? Wel, wel, zei hij tegen zichzelf. Dit is dus het Plioceen! Hij ging zitten en wachtte.

2

Richard Voorhees had de psychische desoriëntatie van de reis door de tijdpoort herkend. Ze leek op een variant van wat alle mensen ervoeren die met sterreschepen van de gewone ruimte door de grijze subruimte reisden bij snelheden boven die van het licht. Maar de ‘klik’ van de transmissie duurde heel wat langer dan bij een oversteek naar de hyperruimte. En hij had eigen­aardige verschillen in de textuur van dat grijze niets gezien. Een nauwelijks zichtbare rotatie langs opeenvolgende assen, een soort compressie (was alles, ieder atoom in het universum net even iets kleiner, zes miljoen jaar terug in het verleden?); het gevoel dat die grijsheid minder vloeibaar, steviger was (zou het zo zijn dat je door de ruimte kon zwemmen, maar dat je je door de tijd moest heenbreken?); een gevoel ook van afnemende levenskracht overal om hem heen. En dat zou aardig kloppen met sommige filosofische opvattingen over de essentie van het Bestel.

Terwijl hij over geringe afstand door de lucht leek te vallen, landde hij op de granieten ondergrond van Ballingschap en was onmiddellijk weer bij zijn positieven, zoals je dat van iedere scheepsmeester in de ruimte mocht verwachten na een ruimtelij­ke transmissie. Terwijl hij de gretige handen van een bewaker opzij duwde, liep hij op eigen kracht uit het krachtveld vandaan en gunde zich een snelle blik op zijn omgeving terwijl de gids onverstaanbaar stond te mompelen.

Precies zoals raadsman Mishima had voorspeld was de Rhönevallei in het Plioceen een stuk smaller, het landschap op de wes­telijke flank, waar op een dag de herberg op een beboste heuvel zou staan was minder geaccidenteerd en door waterlopen ver­deeld. Het was in feite een plateau dat naar het zuiden licht omhoogliep. Hij nam het kasteel in zich op. Tegen de hemel daarachtèr, rokend in de vroege zon, lagen twee reusachtige, met sneeuw bedekte vulkanen. De meest noordelijke moest Mont Doré zijn, de grotere kegel in het zuiden die van de Cantal.

Er was gras. Er waren konijnachtige beesten die bewegingloos ineenhurkten en deden alsof ze rotsen waren. In een ondiepte stond een groep bomen. Speelden daar kleine, mensachtige apen?

Bewakers leidden Bryan, Stein en Felice over het pad naar het kasteel. Anderen in het wit hielpen de tweede groep weg te komen van het krachtveld. Wie zou hier de baas zijn? Een of andere Pliocene baron? Bestond er een aristocratie? Zou hij, Richard, kans zien zich daarin te werken? Zijn geest wierp vraag na vraag op, spuitend met een jeugdig enthousiasme dat hem verbaasde en in verrukking bracht. Hij herkende wat er gebeurde. Het was een verlate herhaling van de meest gelief­koosde ziekte onder ruimtemensen, de eerstedags Nieuwe Pla­neet Verrukking. Iedereen die door de Melkweg reisde en de verveling van de grijze subruimte moest doorstaan, liep de kans (als hij niet te afgestompt was) zichzelf op te werken tot een schuimend bewustzijn vol verwachting over de aanstaande lan­ding op een tot dan toe onbetreden wereld. Zou de lucht goed ruiken? Zou je van de ionen op- of afknappen? Zouden de plan­ten en de dieren een verrukking zijn om naar te kijken of juist het tegendeel? Wat haalde het lokale voedsel met je smaakpapillen uit? Zouden mensen na jou hier gedijen of ondergaan in te hard werk? Waren er vrouwen om te naaien als je daarom vroeg? Hij floot tussen zijn tanden een paar regels van een gore, oude ballade. Pas toen werd hij zich weer bewust van de ongeduldige stem en het plukken aan zijn mouw.