interessant. Als het maar mogelijk was om informatie via de tijdpoort over te brengen.’
‘Daar kunnen we later over praten, Elizabeth. In de hoofdstad. Er zijn andere mogelijkheden die misschien nog intrigerender zijn. In Muriah zal je dat duidelijk worden.’ Afleiding. Hij bevoelde de gouden halsring en onmiddellijk werd er op de deur geklopt. Een zenuwachtige kleine man in het blauw stapte de kamer binnen en groette Creyn door zijn vingers tegen zijn voorhoofd te drukken. De Tanu maakte een koninklijk gebaar. ‘Elizabeth, dit is Tully, een van onze vertrouwdste medewerkers. Hij heeft uw metgezellen gesproken, hun vragen beantwoord en gepraat over hun plannen voor de toekomst.’ ‘Zijn ze allemaal hersteld van de overgang?’ vroeg ze. ‘Ik zou hen graag willen zien en met hen praten.’ ‘Te zijner tijd, Vrouwe,’ zei Tully. ‘Al uw vrienden zijn veilig en in goede handen. Maakt u zich geen zorgen. Sommigen van hen zullen met u naar het zuiden reizen, anderen hebben gekozen voor een stad in het noorden omdat ze menen dat hun talenten daar beter tot hun recht zullen komen. Het zal u interesseren dat nog vanavond karavanen in beide richtingen zullen vertrekken.’
‘Ik begrijp het.’ Begreep ze het echt? Haar gedachten werden onduidelijk. Ze wierp een uitdagende vraag mentaal naar Creyn toe die hij direct pareerde. Vertrouw me, Elizabeth. Alles komt goed. Ze wendde zich weer tot de kleine man. ‘Ik wil in elk geval mijn vrienden die naar het noorden gaan, vaarwel kunnen zeggen.’ ‘Natuurlijk, Vrouwe. Ik zal ervoor zorgen.’ De kleine man legde een hand op zijn halsring en Elizabeth keek er scherp naar. Deze leek identiek aan de band die Creyn droeg, afgezien van de donkere kleur van het metaal. Creyn. Ik wil deze ondervragen.
Minachting. Hij staat onder onze bescherming. Wil je hem verontrusten met voorbarige pogingen je nieuwsgierigheid te bevredigen? Vragen zouden hem zeer vanstreekbrengen. Misschien blijvende schade. Hij heeft weinig gegevens. Maar doewat jewilt met hem.
‘Dank je voor het nieuws over mijn vrienden, Tully,’ zei ze op vriendelijke toon. De man in het blauw leek opgelucht. ‘Dan ga ik nu maar door met het volgende gesprek, als dat goed is. Ik denk dat Heer Creyn al uw vragen in het algemeen al beantwoord heeft.’
‘Niet helemaal.’ Ze reikte naar de schenkkan en een glas en schonk zichzelf iets van de koude drank in. ‘Maar dat zal hij zeker doen.’
4
De in het blauw geklede ondervrager had de kamer nog maar nauwelijks verlaten of Aiken Drum was al bezig de houten deur te onderzoeken. Hij ontdekte dat die was afgesloten en hij begon daar direct iets aan te doen.
Hij gebruikte de glasachtige naald die eigenlijk voor leerbewerking was bestemd om het slot te onderzoeken tot hij kans zag een verborgen palletje op te lichten dat voorkwam dat de grendel omhoog kon. Hij deed de deur voorzichtig open en ontdekte aan de andere kant het mechaniek waardoor de deur in het slot gleed.
Hij sloot de deur en begon door de gang te sluipen waarbij hij andere gesloten kamers ontdekte waarachter ongetwijfeld zijn kameraden waren opgesloten. Hij zou hen er nog niet uit laten, niet voor hij had ontdekt hoe de zaken hier ervoor stonden zodat hij er zijn voordeel mee kon doen. Er was hier duidelijk iets heel krachtigs en vreemds aan de macht in dit Plioceen en het was ook zonneklaar dat er heel wat meer nodig was om de plaatselijke machthebbers om de tuin te leiden dan de simpele bedenksels van Stein en Richard. .. .Kijk uit!
Hij dook weg in een diepe vensternis die uitzag over de binnenplaats van het kasteel. Hij trok zijn camouflagepak beter om zich heen en probeerde onopvallend één te worden met de vloer.
Vier stevige bewakers, geleid door een man in het blauw, kwamen rennend door de gang in de richting waaruit Aiken net gekomen was. Ze keken geen moment in zijn richting en direct daarna werd duidelijk waarom. Er klonk een gebrul van woede in de verte en gesmoord kabaal. Zware slagen begonnen te weerklinken vanachter een van de gesloten deuren. Aiken gluurde net op tijd om de hoek van zijn alkoof om te zien hoe de groep angstvallig bij die deur uit de buurt bleef. Zelfs vanuit zijn schuilplaats, op meer dan tien meter afstand, zag hij de dikke eikehouten planken beven onder de kracht van ritmische slagen. De bewaker in het blauw pauzeerde en bevoelde zijn halsring, ineens overweldigd door een plotseling begrijpen. De vier anderen weken met open mond terug toen hun leider begon te schreeuwen. ‘Jullie hebben hem zijn ijzeren bijl laten houden? Stomme stukken stront!’
‘Maar meester Tully, we hebben genoeg verdovends in zijn bier gedaan om een mastodont onderuit te halen!’ ‘Maar niet genoeg om deze dolgeworden viking zelfs maar af te remmen, dat is duidelijk,’ siste Tully. De deur beefde opnieuw onder een buitengewoon krachtige slag en de punt van Steins strijdbijl werd even door het gebroken hout zichtbaar voor de bijl werd teruggetrokken. ‘In een paar minuten is hij eruit. Salim, ren naar Heer Creyn! Waarschuw kasteelbeheerder Pitkin en de veiligheidsmensen ook. Kelolo, zorg voor meer bewakers en een net. En zeg Fritz dat de poort gesloten moet worden voor het geval hij kans ziet de trap af te komen. Schiet op! Misschien kunnen we deze ellendeling vangen met een net als hij eruit breekt en dan kunnen we die stronthoop misschien nog redden.’
Twee bewakers renden weg in tegenovergestelde richting. Aiken dook terug in de schaduw. Die goeie ouwe Steinie. Op de een of andere manier had hij die nagemaakte vriendelijkheid hier doorzien en besloten direct tot actie over te gaan. Bier met een slaapmiddel! Goeie God, veronderstel dat ze ook zoiets met de koffie hadden uitgehaald. Hij had er misschien niet meer dan een halve beker van gedronken, gelukkig. En hij had geprobeerd het spel op hun manier te spelen toen Tully hem ondervroeg. Hij was ervan overtuigd dat hij zichzelf had laten overkomen als een potentieel bruikbare maar verder ongevaarlijke clown en klusjesman. Misschien gaven ze enkel die grote, gevaarlijk uitziende types een slaapmiddel.
‘Schiet op, schiet op, schiet opV huilde Tully. ‘Hij komt eruit!’ Dit keer durfde Aiken niet te kijken. Maar hij hoorde een triomfantelijk gebrul en het kraken van splinterend hout. ‘Ik zal jullie leren om me op te sluiten!’ schreeuwde Stein uitdagend. ‘Wacht maar tot ik die kleine, laffe kwal in mijn handen krijg die wat door mijn bier heeft gedaan! Yah. Yah! Yah! Een grote figuur, gekleed in rood en wit, schreed voorbij Aikens schuilplaats, gevolgd door een rinkelend contingent strijders, allemaal menselijk, die grote, komvormige helmen droegen en zware uniformen van een gelig geschubd pantser. ‘Heer Creyn!’ klonk Tuily’s stem. ‘Ik heb om het net gevraagd en meer mannen ... Oh, Tana zij gedankt, daar komen ze!’
Plat op de vloer, onder zijn poncho, kroop Aiken over de tegels tot hij een goed uitzicht had op de gang. Stein, die bij iedere bijlslag luidkeels brulde, had het gat in de deur verder vergroot tot het bijna groot genoeg was om hem te laten ontsnappen. De mensen van het kasteel hadden hun discipline teruggevonden met de komst van Creyn en wachtten af. Zes bepantserde mannen brachten een stevig net over de vloer aan. Twee andere soldaten stonden aan weerszijden van de steeds verder uiteenvallende deur, gewapend met armdikke knuppels die aan het uiteinde met metalen knobbels waren bezet. De ongewapende bewakers vielen in een beschermende lijn terug rondom de hoog boven hen uitstekende Creyn. ‘Hé-jaah!’ schreeuwde Stein terwijl hij de laatste obstakels eikehout uit het gat schopte. Zijn gehoornde vikinghelm werd even in het gat zichtbaar en trok zich daarna terug voor een stormloop.
Hij kwam te voorschijn met een sprong die hem bijna aan de overkant van de brede gang bracht, buiten bereik van het net en te midden van de bewakers die rondom hun vreeswekkende meester stonden. In het wit geklede mannen vlogen de wildeman wanhopig tegemoet. Stein sloeg om zich heen, de strijdbijl met beide handen hanterend in korte, felle cirkels die dwars door vlees en bot gingen. Pathetische brokken ledematen sprongen tegen de muren en rolden over de vloer terwijl het bloed eruit te voorschijn spoot. De gepantserde soldaten probeerden zijn armen te grijpen, terwijl Stein bleef inhakken op die barrière van dode en levende mannen die hem scheidde van Creyn. Op de een of andere manier wist Stein heel goed wie zijn voornaamste tegenstander was. ‘Ik krijg je wel!’ brulde de viking.