Выбрать главу

Dat daar! Een vluchtig contact uit het noorden dat uit lijkt te doven in een kramp van vrees zodra je het aanraakt. Tanu? Een menselijke vérspreker, kunstmatig versterkt? Roep nog eens, je ontvangt geen antwoord. Projecteer vriendschap, nog steeds geen antwoord. Misschien was het maar verbeelding. Luister zover als je kunt. Doorzoek dit hele Ballingschap. Broe­ders en zusters van de geest, is iemand van jullie hier te vinden? Is er iemand die met mij kan spreken op die unieke menselijke draaggolf die buitenaardsen niet verstaan? Antwoord Elizabeth Orme, vérspreekster, herstelster, zoekster . .. Antwoord! De aura van de planeet. Uitstralingen van lagere levensvormen. Mentaal gefluister van gewone mensen. Het gekakel van de Tanu en hun geringde handlangers. Een dubbelzinnig gemurmel van de andere kant van de wereld, vervagend als de restanten van een droom. Is dit werkelijk of slechts een echo? Probeer het terug te vinden, verlies het spoor weer. Blijf wanhopig hangen en weet dat het er nooit is geweest. De Aarde is stom. Treed buiten de keerkring van de planeet en luister naar de fre­quentie waar de zon haar gebrul laat horen, waar de ranke arpeggio’s van verre en dichtbije sterren weerklinken, vervuld van het leven van eigen planeten. Geen mensen nog met deze vermogens? Roep dan de Lylmik, die al oud waren in je eigen dagen, de breekbare scheppers van mentale wonderen ... maar zelfs zij bestaan nog niet. Roep de Krondaku, broeders in de geest ondanks hun afschuwelijk uiterlijk ... maar ook zij zijn nog een embryonaal ras, net als de Gi, de Poltroyanen en de ruwe Simbiari. Het levend universum is nog geen eenheid, de geest ligt nog gevangen in de materie. Het Bestel is nauwelijks aange­vangen en het Gezegende Diamanten Masker nog niet geboren. Er is niemand om te antwoorden. Elizabeth trok zich terug.

Ze keek naar haar handen waar de diamanten ring die haar beroep symboliseerde vaag gloeide alsof hij de spot met haar dreef. Banale, mentale beelden spoelden over haar heen. Het goed leesbare innerlijke gemompel van de soldaat Billy over de verouderende maar bereikbare charmes van een herbergierster op een plek die Roniah heette. De andere bewaker, Seung Kyu, druk in de weer met plannen om te gokken bij een of andere wedstrijd waarvan de uitkomst nu zou kunnen worden veran­derd door de komst van Stein. De kapitein die pijngolven uitzond veroorzaakt door een gezwel in zijn oksel en verergerd door de bronzen borstplaat van zijn lichte wapenrusting. Stein, blijkbaar in slaap, gekalmeerd door zijn grijze halsring. Aiken en de vrouw die Sukey heet, die samen een ruw maar bruikbaar afweerscherm hebben geworpen over een handvol mentale dwaashe­den. Creyn, nu diep in gesprek met de antropoloog, over de evo­lutie van de Tanu-gemeenschap sinds het openen van de tijdpoort.

Elizabeth weefde een schild waarachter ze rouwen kon, ontoe­gankelijk als de diamant van haar toekomstige patroonheilige. Toen het was voltooid, liet ze haar bittere verdriet en woede de vrije loop. Ze huilde om de ironie, gevlucht te zijn voor eenzaam­heid en berooidzijn, enkel om het hier in andere vorm opnieuw te ontmoeten. Opgesloten in de vurige cocon van haar verlies, dreef haar bewustzijn langzaam weg. Haar gezicht was zo kalm als dat van een standbeeld in het heldere licht van de Pliocene ster­ren en haar geest even onbereikbaar.

‘... het Schip kon niet weten dat deze zon binnen afzienbare tijd een periode van instabiliteit zou binnengaan, veroorzaakt door een dichtbije supernova. Binnen honderd jaar na onze aankomst was maar één op de dertig geboorten levensvatbaar. En van hen die geboren werden, was maar de helft normaal. Naar menselij­ke maatstaven gemeten is ons een lang leven beschoren, maar toch werden ze geconfronteerd met uitsterven tenzij de ramp op de een of andere manier kon worden verzacht.’ ‘Had je niet eenvoudig kunnen pakken en heengaan?’ ‘Ons Schip was een levend organisme. Het stierf heldhaftig door ons naar de Aarde te brengen waarbij het een sprong door de ruimte maakte die in de geschiedenis van ons ras nooit eerder was voorgekomen ... Nee, we konden niet meer vertrekken. We moesten een andere oplossing vinden. Het Schip en de Scheepsgade hadden de aarde voor ons uitgekozen omdat ons zaad ver­enigbaar was met dat van de hoogste levensvorm, de mensapen. Dat stelde ons in staat hen dienstbaar te maken met behulp van onze technologie ...’ ‘In slavernij te brengen, bedoelt u?’

‘Waarom gebruik je zo’n beschuldigende term, Bryan? Hebben jullie dat woord gebruikt voor je eigen handel met chimpansees of walvissen? De mensapen zijn nauwelijks intelligenter. Had je gewild dat we verder leefden in een soort Steentijd? We kwamen hier vrijwillig om een oude levensstijl te volgen die binnen ons eigen stelsel niet langer toelaatbaar werd geacht. Maar we ver­langden er niet naar om wortels en bessen te eten, levend in grotten.’

‘Dus jullie maakten slaven van de ramapithecus en gingen vro­lijk verder tot de zon vlekkerig begon te worden. En toen vonden jullie genetische ingenieurs ongetwijfeld een andere toepassing voor hen, veronderstel ik.’

‘Je moet onze technologie niet met de jouwe vergelijken, Bryan. In dit late stadium van ons ras zijn we tamelijk slechte technici, niet alleen op dat gebied. We waren in staat de vrouwelijke mensapen te gebruiken als broedstoven voor onze bevruchte eicellen, dat was alles. Onze voortplantingscijfers namen er maar nauwelijks door toe en het was op zijn best beter dan niets. Je kunt je voorstellen hoe de komst van menselijke tijdreizi­gers—genetisch volkomen met ons verenigbaar en vrijwel onge­voelig voor de gevolgen van de zonnestraling—ons het werk van de voorzienigheid leek te zijn.’

‘Oh, zeker. Maar je zult moeten toegeven dat de voordelen nogal naar één kant uitvallen.’

‘Ben je daar zo zeker van? Bedenk eens wat voor soort menselij­ke mislukkingen ertoe besluit hierheen te komen? Wij Tanu hebben hen heel wat te bieden. Betere dingen dan waarvan ze ooit gedroomd hebben zelfs, wanneer ze latent over psychische vermogens beschikken. En we vragen er zo weinig voor terug.’

Iets begon Elizabeth te porren. Stop daarmee. Ramramram.

Ram. Ramram. Kom te voorschijn help ik heb het verknoeid.

Stop klein pikkend kindergeestje van een Aiken.

RAM!

Lastig insekt mep je dood Aiken! Val iemand anders lastig. RamboemWHRAM. Verdomme Elizabeth ze is bezig Stein overhoop te halen!

Langzaam draaide Elizabeth zich in haar zadel om en keek naar de rijdster naast haar. Terwijl Aikens geest doorzeurde, richtte ze haar aandacht op die vrouwelijke vorm in donkere, wapperen­de gewaden. Een gespannen gezicht met plompe wangen en een knopneus. Donkere ogen, te dicht bijeengeplaatst om mooi te zijn, nu glazig van paniek.

Elizabeth ging haar bewustzijn binnen zonder toestemming te vragen en overzag in een oogwenk de situatie, terwijl Aiken en de te laat gekomen Creyn gedwongen werden daarbuiten af te wachten. Sukey was in de greep van Steins dolgeworden geest, haar mentale gezondheid bijna overweldigd door de geestkracht van de gewonde man. Het was overduidelijk wat er was gebeurd. Sukey was een potentieel sterke maar latente herstelster en haar nieuwe zilveren halsring had dat vermogen operationeel gemaakt. Opgestookt door Aiken had ze haar vermogen willen testen door bij Stein naar binnen te glippen, ongetwijfeld ook aangetrokken door de schijnbare hulpeloosheid van die slapende reus. Ze was naar binnen gekomen onder de neurale laag die door de grijze halsring was bewerkt en die als het ware een bad vormde waarin de dolleman tot rust kon komen terwijl tegelij­kertijd de pijn van zijn wonden erin verdween. Daaronder had Sukey iets gezien van de armzalige staat waarin Steins onderbe­wustzijn verkeerde, oude, psychische gezwellen, maar ook nieu­we wonden rondom zijn gevoel van eigenwaarde, die te zamen een maalstroom van onderdrukte agressie opwekten. De verleiding was voor Sukey te groot geweest en haar gevoelens van mededogen hadden dat nog versterkt. Ze was begonnen aan een hopeloos slecht uitgevoerde herstellingsoperatie op Stein, vol vertrouwen dat ze in staat was hem te helpen. Maar het inwo­nende ego in die van pijn vervulde vikingsziel was opgevlogen en had haar aangevallen. Nu waren ze beiden verwikkeld in een afschuwelijke strijd tussen twee psycho-energieën en wanneer aan die strijd niet zo snel mogelijk een eind werd gemaakt, liep Sukey de kans voorgoed imbeciel te worden terwijl Steins per­soonlijkheid volkomen gedesoriënteerd kon raken. Elizabeth zond een vurig gedachtensignaal uit naar Creyn. Daarna dook ze naar beneden en vouwde de grote vleugels van haar eigen vermogens over het angstige tweetal uit. De geest van de jonge vrouw wierp ze zonder veel poespas naar buiten om daar opgevangen te worden door Creyn die tegelijkertijd met respect gadesloeg wat er verder gebeurde, een respect dat met iets anders gemengd werd naarmate het werk van Elizabeth vor­derde.