Выбрать главу

Amerie zei: ‘Probeer alsjeblieft de poolster te vinden als je je er goed genoeg voor voelt. We hebben op deze hoogte nog maar één nachtreis voor de boeg. Daarna gaan we naar beneden en reizen overdag. Het is belangrijk, Richard.’

‘Oké, oké,’ gromde hij. ‘Ik denk dat niemand van jullie Aardwor­men me kan vertellen op welke breedtegraad Lyon ligt?’ ‘Ongeveer op de vijfenveertigste noordelijk, denk ik,’ zei Claude. ‘Wat ik me van de hemel boven de herberg herinner, kwam ten­minste overeen met thuis in Oregon toen ik een jongen was. Jam­mer dat we Stein niet bij ons hebben. Die zou het weten.’ ‘Een ruwe schatting is goed genoeg,’ zei Richard. De non hief haar hoofd op. Van buiten kwam het geluid van een hoornsignaal. ‘Wel, daar gaan we dan weer. Geluk, Richard.’ ‘Duizendmaal dank, Zuster. Als we een ontsnappingsplan gaan volgen dat deze meid gaat verzinnen, dan zullen we het nodig hebben.’

Ze reden de hele nacht door van het ene verlichte baken naar het andere over een pad met aan hun rechterhand de riviervallei en in het zuidwesten de verspreide kleine vulkanen van de Limagne die van tijd tot tijd rossig opgloeiden. Sterrenbeelden die voor de mensen van de 22e eeuw volkomen ongewoon waren, bedekten de hemel. Veel van die sterren waren dezelfde die ook in de toe­komst zichtbaar zouden zijn, maar hun afwijkende banen had­den het vertrouwde hemelpatroon van alle herkenning ontdaan. Er stonden sterren aan die hemel van het Plioceen die gedoemd waren te sterven voor het Galaktisch Bestel zijn vorm kreeg; andere die mensen uit die tijd wel kenden, waren nu nog duister en verborgen in hun baarmoeders van stofnevels. Richard keek onverschillig naar de hemel van het Plioceen. Hij had heel wat verschillende hemels gezien. Als hij maar voldoen­de tijd had en een vast uitgangspunt voor observatie, dan zou het vinden van de lokale poolster eenvoudig genoeg zijn, zelfs zonder instrumenten. Enkel het feit dat ze zich op diereruggen voortbe­wogen terwijl het snel moest gebeuren, maakte de zaak wat inge­wikkelder.

Goed. Als die oude fossielengek gelijk had over de breedtegraad en als ze inderdaad over dit pad vrijwel naar het noorden koer­sten zoals Claude veronderstelde, dan moest, gezien de ligging van het landschap, de poolster zich ergens halverwege het zenit en de horizon bevinden ... daar!

Hij had een paar stevige takken vanuit het fort meegenomen en bond die nu samen tot een soort kruis met behulp van een haar uit de manen van de chaliko. Het vizier dat daardoor ontstond was hopelijk niet te klein.

Terwijl hij zo ging zitten dat de bewegingen van zijn rijdier zo weinig mogelijk zijn waarneming verstoorden, hield hij het kruis op armlengte voor zich uit en zette de verticale as op één lijn met het rechte pad voor hem, centrerend op een ster die verleidelijk genoeg leek om de juiste te kunnen zijn. Tegelijkertijd onthield hij zorgvuldig de posities van vijf andere, eveneens heldere ster­ren binnen het kwadrant van zijn kruis en ontspande zich toen. Over drie uur, wanneer de rotatie van de planeet de posities van deze zes sterren licht had gewijzigd, zou hij opnieuw een meting verrichten. Zijn bijna fotografische geheugen zou een vergelij­king maken van de veranderde hoeken en met een beetje geluk zou hij dan het imaginaire middelpunt moeten kunnen vinden waar al de sterren aan deze hemel omheen draaiden. Dat mid­delpunt moest de pool zijn. En daarbij, of vlak daarbij moest de ster te vinden zijn die de lokale poolster mocht worden genoemd.

Hij zou dan zijn kruis opnieuw op dat punt richten en proberen de positie van de pool te bepalen door metingen met een tussen­tijd van twee uren. Lukte dat niet, dan zou hij het morgennacht opnieuw moeten proberen met langere tussenpozen. Richard zette zijn chronometer op 0330 uur, blij dat hij geen gevolg had gegeven aan de impuls het ding in de rozentuin van Madame Guderian weg te gooien, op die regenachtige ochtend toen hij zijn eigen universum achter zich liet. Dat was minder dan twintig uur geleden.

10

Hoewel Creyn hem gedeeltelijk had ingelicht over wat hij kon verwachten, vond Bryan de werkelijkheid van de stad Roniah aan de oever van de rivier toch nog overweldigend. De groep ruiters stond er plotseling tegenover, nadat ze eerst een bochtig spoor hadden gevolgd door een donkere kloof waar de toortsen van de soldaten maar amper het nauwe pad verlichtten dat in de zandsteen was uitgehakt. De karavaan kwam van hieruit op een hoogte die uitzicht bood op de samenloop van de Saône en de Rhöne. De stad lag op de westelijke oever, juist ten zuiden van zwaar beboste rotspartijen waar de twee grote rivieren elkaar ontmoetten.

Roniah was gebouwd op een plateau dat aan het water grensde. Rondom de voet van die heuvel slingerde zich een aarden wal die door een dikke, versterkte muur werd bekroond. Daar bovenop, glinsterend als een snoer oranje kralen, bevonden zich vuren op kleine onderlinge afstanden. Hoge, vierkante wachttorens sprongen uit die muur te voorschijn, niet meer dan honderd meter van elkaar verwijderd. En ook die wachttorens waren ver­licht, tot en met de van schietgaten voorziene kantelen, de ven­sters en de hoeken van de muren. De massieve stadspoort was tot in vrijwel elk detail door lampen verlicht. Naar die poort voerde een brede, door zuilen omringde heirbaan van een halve kilome­ter lengte; op iedere pilaar stond een grote, brandende toorts. In het midden werd die weg doorsneden door een oplichtend, geo­metrisch patroon dat een gazon met lampen zou kunnen zijn. Vanuit het gezichtspunt van de karavaan, hoog boven de stad, kon Bryan zien dat de stad niet dicht bevolkt kon zijn. De voor­namelijk kleine huizen bevonden zich langs brede, bochtige stra­ten. Het was reeds lang na middernacht en daardoor waren de meeste huizen niet meer verlicht, maar op de hoeken van de daken waren kleine vuren zichtbaar en de borstweringen langs de huizen werden eveneens verlicht door duizenden op gelijke afstanden geplaatste lampen. Dichter bij de rivieroever waren een aantal grotere gebouwen te zien met slanke torens van ver­schillende hoogten. De muren en de hoofdlijnen van die gebou­wen waren even helder verlicht als de stadspoort; nu echter niet door het van olie afkomstige oranje, maar in blauw, heldergroen, aquamarijn en bruingeel.

‘Het lijkt wel een sprookje,’ zei Sukey ademloos van bewonde­ring, ‘al die kleine, glinsterende lichtjes!’ ‘Iedere inwoner is verplicht aan de stedelijke verlichting bij te dragen door het onderhouden van eigen huislampen,’ zei Creyn. ‘De meest gebruikte olie is olijfolie die in overvloed beschikbaar is. De grotere gebouwen van de Tanu worden verlicht door inge­wikkelder lampen die hun energie krijgen door het accumuleren van overtollige psychische emanaties.’

Ze reden naar beneden waarbij ze het pad bleven volgen totdat het uitkwam op een weg die met granietblokken was bestraat, een pad dat zich tot bijna tachtig meter verbreedde voor het aansloot op de door zuilen geflankeerde avenue. Tussen de grote pilaren stonden keurige framewerken van bamboe die onderling vierkanten vormden en van elkaar waren gescheiden door struik­gewas en groepjes palmbomen. Creyn legde uit dat hier elke maand een buitenmarkt werd opgezet waar de goederen van lokale ambachtslieden werden verkocht, maar ook de luxe produkten die van overal door karavanen werden aangevoerd. Eens per jaar was er een grote jaarmarkt die mensen uit heel West-Europa aantrok.

‘Is er geen dagelijkse markt voor voedsel?’ wilde Bryan weten. ‘Vlees is de hoofdbron,’ antwoordde Creyn. ‘Beroepsjagers, alle­maal mensen, brengen grote hoeveelheden jachtbuit binnen in de plantages die meer noordelijk liggen. Dagelijks wordt deze met schepen stroomafwaarts gezonden naar stedelijke distribu­teurs, te zamen met graan, fruit en andere plantageprodukten zoals olijfolie en wijn. Het meeste werk op die plantages wordt weer door de rama’s verricht. In het verleden hadden wij daar zelf de supervisie. Nu wordt dat bijna overal door mensen gedaan.’

‘En er schuilt geen potentieel gevaar in zo’n overeenkomst?’ vroeg Bryan.