Выбрать главу

‘Sta me toe je welkom te heten. Ik ben jullie gastheer, Bormol. Net als jij bestudeer ik culturen. Wat hebben wij vol ongeduld gewacht op de komst van een goed opgeleide onderzoeker! De laatste antropoloog die hier aankwam, arriveerde zo’n dertig jaar geleden en zijn gezondheid was jammer genoeg heel zwak. En we hebben jouw kennis zo dringend nodig! We moeten nog zoveel leren over de interactie tussen onze twee rassen in deze gemeenschap, om het leven hier tot beider voordeel en voorspoed te laten verlopen. De kennis uit jullie Galaktisch Bestel kan ons helpen hier zo goed mogelijk te overleven. Maar kom mee, bin­nen wacht ons goed voedsel en drinken. Geef ons je allereerste indrukken van dit Veelkleurig Land!’

Bryan lachte verontschuldigend. ‘U vleit me, Heer Bormol. En u overvalt me. Ik kan er voorlopig kop noch staart aan ontdekken. Uiteindelijk ben ik net aangekomen. En ik ben zo vermoeid na deze ellendige dag vol schokkende gebeurtenissen dat ik hier ter plekke zou kunnen neervallen.’

‘Vergeef me. Ik heb er helemaal niet aan gedacht dat je geen halsring draagt. De mentale verfrissing die onze mensen over de jouwe hebben uitgestrooid, heeft dus op jou geen vat. Maar als je wilt kunnen we...’ ‘Nee, dank u.’

Creyn kwam erbij en glimlachte bij het zien van de plotselinge ongerustheid van de antropoloog. ‘Bryan geeft er de voorkeur aan zijn werk te doen zonder de vertroostingen van de halsring. In feite heeft hij daar zelfs een voorwaarde van gemaakt als prijs voor zijn samenwerking.’

‘Ik wil niet gedwongen worden,’ zei Bryan uitdagend. ‘Begrijp ons niet verkeerd.’ Bormol leek ontzet. Hij gebaarde naar de kleurige menigte die nu de andere gevangenen naar bin­nen leidde met alle vertoon van vriendelijkheid en kameraad­schap. ‘Worden je vrienden gedwongen? De halsring is geen symbool van onderwerping, maar van verbondenheid.’ Bryan voelde woede in zich omhoogkruipen, gevolgd door een dodelijk gevoel van vermoeidheid. Maar zijn stem bleef rustig. ‘Ik begrijp dat u het goed bedoelt. Maar er zijn zeer veel men­sen—ik mag wel zeggen verreweg de meesten uit mijn toekom­stige wereld, die tot de normale burgers gerekend mogen wor­den—die liever zouden sterven dan zich aan iets dergelijks onderwerpen. Ondanks al de mogelijke voordelen. Maar nu moet u me verontschuldigen. Het spijt me dat ik u moet teleur­stellen, maar mijn hoofd staat op dit ogenblik niet naar geleerde discussies. Ik wil naar bed.’

Bormol boog zijn hoofd. Een van de menselijke bedienden kwam met Bryans bagage aansnellen. ‘We zien elkaar weer in de hoofdstad. Ik hoop dat je tegen die tijd je harde oordeel over ons hebt herzien. Dit is Joe-Don, hij zal je direct naar een rustkamer brengen. Slaap wel.’

Bormol en Creyn verdwenen. Bijna iedereen had nu de binnen­plaats verlaten. ‘Deze kant op, meneer,’ zei Joe-Don op de joviaal-beleefde toon van een bediende uit de meer deftige hotels op de Oude Wereld. ‘We hebben een mooie kamer voor u gereed. Jammer dat u het feest moet missen.’

Ze liepen gangen door die geschilderd waren in blauw en goud en wit. Bryan ving een glimp op van de bewusteloze Stein die op een brancard door vier andere menselijke bedienden werd wegge­dragen.

‘Als er een dokter in dit huis aanwezig is, Joe-Don, dan zou die man zijn hulp nodig hebben. De arme kerel heeft lichamelijk en geestelijk heel wat te verduren gehad.’

‘Maakt u zich geen zorgen, meneer. Vrouwe Damone—dat is Bormols vriendin—is nog beter in genezen dan Creyn. Er komen hier heel wat uitgetelde slachtoffers van de tijdpoort langs, maar de meesten daarvan komen aardig weer in orde. Deze lui van de Tanu hebben geen herstellingstanks zoals wij die vroeger gekend hebben, maar ondanks dat weten ze er heel wat van te maken. Ze hebben zelf een groot weerstandsvermogen en kunnen bijna elke verwonding en ziekte genezen. Vrouwe Damone zal uw vriend iets goeds door zijn aderen jagen en al zijn hersenknikkertjes weer op volgorde leggen. Over een dag is hij zo goed als nieuw. Het is trouwens wel een wandelende bundel spie­ren! Ze hebben hem vast voor de Grote Veldslag uitgezocht!’ ‘En wat,’ vroeg Bryan bedaard, ‘mag dat wel zijn?’ Joe-Don knipperde even en grinnikte vervolgens. ‘Een soort van groot sportevenement dat over een paar maanden gehouden wordt, ergens tegen het einde van oktober. Dat is onder hen tra­ditie. Ze geven heel veel om tradities ... Wel, hier is uw kamer, meneer.’

Hij wierp de deur openyan een luchtige kamer waar witte gor­dijnen hingen voor een groot venster. Een verticaal snoer saffier-rood glanzende lantaarns hing opzij van een fris uitziend bed. Gewoner uitziende olielampen wierpen een gele gloed over een tafel waar een eenvoudige maaltijd was klaargezet. Joe-Don zei: ‘Mocht u iets nodig hebben, trekt u dan aan deze ring opzij van het bed en wij komen eraan. Ik veronderstel dat u nu geen behoefte hebt aan vertroostend gezelschap? Nee? Wel, dan wens ik u plezierige dromen.’

Hij gleed naar buiten en sloot de deur stevig achter zich dicht. Bryan deed geen moeite om het slot uit te proberen. Hij liet een diepe zucht en begon zijn hemd los te maken. Op de een of ande­re manier was hij, zonder dat direct te merken, op de bovenste verdieping van dit Tanu-gebouw beland. Vanuit zijn raam kon hij het merendeel van de stad overzien en in de verte ving hij een glimp op van de stadspoort. De stad Roniah lag zwijgend en glinsterend aan zijn voeten. Het zag er zeer Aards uit en deed hem denken aan een kerstetalage die hij ooit, lang geleden, ergens had gezien op een van die meer buitensporige Spaans georiënteerde buitenwerelden.

Hij vroeg zich oppervlakkig af wat voor soort buitenaardse vreugden zijn gezellen nu genoten op het feest van de Tanu. Daar zou hij morgen zonder twijfel alles over horen. Geeuwend trok hij zijn hemd uit. . . en voelde het kleine stevige pakketje durofilm vellen die in zijn borstzak waren gestoken. Hij haalde ze te voorschijn en keek naar haar portret, dat zacht glansde. Oh, Mercy.

Hebben ze jou ook meegenomen en jou tot een van de hunnen gemaakt zoals ze dat met mijn vrienden proberen te doen? Magere, droevige vrouw met die hunkerende zeediepe ogen en die glimlach die me zo redeloos gevangen houdt! Ik heb je nooit op je harp horen spelen en zingen maar met mijn geestesoor kan ik je nu horen: