Выбрать главу

‘Oh ja. Ik was er gek op. Ik heb over heel de Aarde gesjouwd en geklommen. Maar de Alpen bevielen me het best. Ik was van plan ze hier in hun jeugd opnieuw te beklimmen. Dat was mijn reden om hierheen te komen. Tijdens mijn laatste verjonging heb ik mijn longcapaciteit met twintig procent laten vergroten. En het hart en de voornaamste spieren verstevigd. Ik heb allerlei speciale klimmersuitrusting meegenomen. Wist je dat sommige delen van de Pliocene Alpen wel eens hoger konden zijn dan de Himalaya die wij hebben gekend? Onze Alpen zijn sterk afge­slepen door de IJstijd die er over een paar miljoen jaar aankomt. De echte hoge toppen zouden nu verder naar het zuiden moeten liggen, bij Mont Rosa aan de Zwitsers-Italiaanse grens, of in het zuidwesten in de Provence. Daar zouden wel eens plooien kun­nen voorkomen die tot 9000 meter hoogte gaan. Er zou zelfs een berg kunnen zijn die hoger is dan de Everest! Ik hoopte hier de rest van mijn leven klimmend door te brengen. Ik zou me zelfs aan een soort Everest van het Plioceen hebben gewaagd als ik een paar verwante zielen kon vinden die me wilden vergezel­len.’

‘Misschien lukt je dat toch nog.’ De non probeerde opgewekt te glimlachen.

‘Verdomd onwaarschijnlijk,’ antwoordde hij vrolijk. ‘Die buitenaardsen en hun kontlikkers zullen me wel aan het houthak­ken en het waterdragen zetten wanneer ze erachter komen dat mijn enige talenten bestaan uit klassieke verkleedpartijen en van alpen donderen. Als ik geluk heb en wat tijd overhoud na de slavernij, zit ik waarschijnlijk liedjes te neuzelen in ruil voor een gratis drankje in de plaatselijke kroegen.’ Hij verontschuldigde zich dat hij haar gebeden had onderbroken en keerde zich weer naar voren. Na een paar ogenblikken hoorde Amerie de zachte geluiden van zijn fluit zich mengen met de zang van de vogels.

Zelf keerde ze naar haar eigen gezangen terug. De karavaan ging nu weer heuvelafwaarts, nog steeds parallel aan de Saöne in een richting die ongeveer noordelijk was. De grote rivier was onzichtbaar, maar de loop ervan werd gemar­keerd door een brede strook van in mist verzonken bos, diep in de vallei. Het landschap achter dat bos op de tegenoverliggende oever was heel wat vlakker, grasland met hier en daar bomen, dat geleidelijk overging in een moerasachtige vlakte met talloze kleine meren en watertjes die blonken terwijl de zon hoger klom. Zijrivieren baanden zich een weg door het oostelijke moeras, maar de westelijke oever van de Saöne aan hun kant lag enige honderden meters hoger, enkel doorsneden door kleine waterlo­pen en beekjes waar de geduldige chaliko’s doorheen plonsden zonder hun snelheid aanmerkelijk te verminderen. Nu het volop licht was, kon Amerie ook de anderen zien. De soldaten en Epone reden vooraan, daarachter volgde de rij van gevangenen, in paren rijdend. Richard en Claude reden achter­aan, vlak bij de lastdieren en de laatste bewakers. De beerhonden aan weerszijden galoppeerden stoïcijns mee. Een enkele maal kwamen ze wat dichterbij en dan kon ze hun boosaardige gele ogen zien en de aaslucht van hun lichamen ruiken. De cha­liko’s hadden hun eigen speciale geur, vreemd en een beetje zwa­velachtig als van winden na het eten van kool. Dat moest komen door de wortels die ze aten, dacht ze vermoeid. En al dat eten maakte ze zo sterk en groot en vooral breed. Ze kreunde en probeerde haar gekwelde spieren wat te verlich­ten. Niets hielp, zelfs bidden niet. Fac me tecum pie fiere, Crucifixo condolere, donec ego vexero. Gadverdamme, Heer! Dit helpt allemaal niks. ‘Kijk, Amerie! Antilopen!’

Felice was wakker geworden en wees naar de savanne aan hun linkerhand waar een goudkleurig plateau overdekt leek met don­kere stengels die in alle richtingen leken te wuiven. Tot Amerie zich realiseerde dat de stengels hoorns waren en dat het hele heuvelland ginds bezaaid was met roodbruine lichamen. Dui­zenden gazelles graasden daar in het droge gras. Ze trokken zich niets aan van de passerende karavaan en tilden enkel hun zacht­zinnige, zwart met witte koppen op waarbij hun liervormige hoorns leken te knikken tegen de beerhonden die hen volkomen negeerden.

‘Zijn ze niet prachtig!’ riep Felice uit. ‘En daar! Die kleine paar­den!’

De paarden waren nog talrijker dan de gazelles, door dit hoog­land trekkend in grote, losse kudden die soms meer dan een vier­kante kilometer in beslag namen. Terwijl de stoet reizigers lang­zamerhand afdaalde, werd de vegetatie uitbundiger en ze zagen nu ook meer grazende dieren: geitachtigen met zeer donkere vachten, grotere antilopen met geweien en dunne witte strepen over hun flanken en eenmaal, te midden van een groepje tanige acacia’s, reusachtige, grijsbruine elanden die spiraalvormige hoorns droegen. De mannetjes, met hun afhangende halskwab­ben, waren bij de schoften zeker twee meter hoog. ‘Al dat vlees op hoeven,’ zei Felice verwonderd, ‘en alleen maar een paar grote katten en hyena’s en beerhonden als vijand. Een jager zou in deze wereld nooit hoeven te sterven.’ ‘Sterven lijkt nauwelijks het probleem,’ zei de non zuur. Ze trok haar kleding omhoog en begon haar dijen te masseren door er met de zijkanten van haar handen stevig op te slaan. ‘Arme Amerie. Maar ik weet wat het probleem is. Ik heb eraan gewerkt. Let maar eens op.’

Terwijl de non verbaasd toekeek, begon de chaliko van Felice langzaam in haar buurt te komen totdat de zijkanten van beide rijdieren zachtjes tegen elkaar kwamen. Daarna bewoog het rij­dier van Felice weer weg, terwijl het dezelfde stevige gang bleef behouden, maar nu een kleine meter buiten de ordelijke positie liep. Na ongeveer een halve minuut keerde het dier in de juiste lijn terug. Zo liep het enkele ogenblikken gehoorzaam verder, verbrak toen het normale tempo en verminderde daardoor de afstand tot haar voorganger met zo’n anderhalve meter. Daar bleef de chaliko de staart van zijn voorganger volgen en pas toen begreep Amerie wat hier gebeurde. De chaliko keerde net naar zijn vaste plaats terug toen een ongeruste beerhond een waar­schuwend gehuil liet horen.

‘Mamma mia,’ fluisterde de non. ‘Kunnen de soldaten niet mer­ken dat jij dat doet?’

‘Niemand verzet zich tegen mijn overheersing van hun controle. Waarschijnlijk kan dat trouwens niet eens. De dieren worden geregeerd met een eenvoudig, vooraf geïmplanteerd commando waardoor ze allemaal met dezelfde snelheid op gelijke afstand voortbewegen. Denk maar eens aan gisteravond toen de rij in de war raakte door die patrijzen. De bewakers kwamen erbij om te zorgen dat iedereen weer in de juiste volgorde kwam te staan. Dat zou niet nodig zijn geweest als ze zelf rechtstreeks informa­tie terugkregen van onze rijdieren.’ ‘Dat is waar, maar ...’ ‘Houd je vast. Nu is het jouw beurt.’

Ameries pijn en geestelijk ongemak verdwenen in een plotselin­ge opwelling van hoop, nu haar eigen chaliko de eerdere bewe­gingen van Felices rijdier begon na te doen. Toen die spookachti­ge solo was voltooid, volvoerden beide dieren dezelfde beweging­en nog eens tegelijkertijd.

‘Te Deum laudamus,’ fluisterde Amerie. ‘Dat zou wel eens kun­nen werken, kind. Maar kun je hen ook bereiken?’ Ze knikte in de richting van de dichtstbijzijnde beerhond. ‘Dat zal niet makkelijk zijn. Moeilijker dan wat ik ooit in de arena’s van Acadië heb gedaan. Maar ik ben ouder geworden.

Vier maanden tenminste. En het is nu niet langer een spelletje voor mij, waarbij ik hoopte dat ze eindelijk zouden leren om lief te hebben in plaats van bang te zijn. Hier loopt er eentje die me al vertrouwt. En de andere zouden dat ook kunnen. Maar hoe moet ik het uitproberen? Niemand mag er iets van merken. Het is zo moeilijk. Wat zou de beste manier zijn?’ De beerhond die ongeveer twintig meter links van Felice liep, kwam langzaam dichterbij, speeksel droop van de naar buiten hangende tong. Het ondier was behoorlijk uitgeput na de lange trek, zijn waakzaamheid was verslapt en zijn wilskracht vermin­derd. De prikkeling in zijn geest die hem voorwaarts dwong werd afgeslepen door honger en vermoeidheid. Het beroep op wat noodzakelijk was, werd zwak in vergelijking met de belofte van rood vlees in de trog en een slaapplaats van droog gras op een beschaduwde plek.