Выбрать главу

‘Dank je,’ mompelde ze, ‘dat zal ik doen.’ ‘En er is iets dat u voor ons hier in het fort kunt doen, Zuster. Dat wil zeggen, als u er niet te moe en te stijf voor bent.’ Het was een kleine, koffiekleurige man met grijzend, opstaand haar en het bezige, drukdoende gezicht van een kleine ambtenaar. Amerie had het gevoel dat ze staande in slaap kon vallen als er iets was om tegenaan te leunen. Toch hoorde ze zichzelf zeggen: ‘Ik zal natuurlijk doen wat ik kan.’ Haar pijnlijke spieren trok­ken protesterend samen.

‘We krijgen hier niet vaak iemand van de kerk. Iedere drie of vier maanden komt er één langs, de oude Broeder Anatoly uit Finiah of Zuster Ruth uit Goriah. Er zijn vijftien katholieken onder de mannen hier en we zouden het werkelijk op prijs stellen als..

‘Ja. Natuurlijk. Ik denk dat jullie de votiefmis prefereren van Johannes, de Geliefde Discipel?’

‘Eerst een goed bad en iets te eten.’ Hij pakte haar bagage op, sloeg haar arm om zijn schouders en hielp haar op weg. Zodra Felice was afgestegen, rende ze naar Richard. ‘Is het je gelukt?’

‘Doodeenvoudig. Er zit nog een glimmerik van de tweede sterkte pal bovenop.’ Hij keek op haar neer vanaf de hoge rug van zijn chaliko. ‘Omdat je zo goed in vorm bent blijkbaar, kun je mij misschien een handje helpen van dit ondier af te komen?’ ‘Dóódsimpel,’ zei ze. Ze stapte op het afstijgblok, zette haar kleine handen onder zijn armen en zwaaide hem in één beweging naar de grond.

‘Lieve Jezus!’ riep de piraat uit.

‘Daar zou ik ook wat van kunnen gebruiken, Felice,’ kwam de droge stem van Claude.

De ringhockeyspeelster ging naar de volgende chaliko en plukte de oude man uit zijn zadel alsof hij een kind was. ‘Wat voor zwaartekracht hebben jullie daar op Acadië?’ gromde Richard vragend.

Ze schonk hem een neerbuigende glimlach. ‘Punt 0.88 van de normale Aardse. Leuk geprobeerd, kapitein Bloed, maar die vlieger gaat niet op.’

‘Je moet hier niets overhaast proberen, Felice,’ zei Claude onge­rust. ‘Ik denk dat ze op een plek als deze bijzonder op hun hoede zullen zijn.’

‘Maak je niet ongerust. Ik heb.. .’

‘Ze komt eraan,’ siste Richard. ‘Kijk uit! Hare Hoogheid!’

De witte chaliko waarop Epone zat stapte vorstelijk dwars door het groepje vermoeide reizigers en hun bagage.

‘Geen stof of zweet op dat mens,’ merkte Felice bitter op, terwijl ze de vuile groene rokken van haar uniform afsloeg. ‘Ze ziet eruit alsof ze zo naar het bal van moeders mooiste kan. Die mantel zal wel geïoniseerd zijn.’

Enkele van de reizigers zaten nog steeds op hun rijdieren, onder hen bevond zich de stevige, rossig gebaarde man met het leeuwe­embleem op zijn ridderuitrusting. Hij leunde met beide armen op de knop van zijn zadel, het gezicht in zijn handen verbor­gen.

‘Dougal!’ Epones stem klonk tegelijkertijd overredend en beve­lend.

De ridder kwam met een schok in zijn zadel overeind en staarde verwilderd rond. ‘Nee! Niet nog een keer. Alsjeblieft!’ Maar ze wenkte de stalknechten om zijn chaliko van teugels en hoofdstel te ontdoen.

‘Oh, gij belle dame sans merci,’ kreunde hij. ‘Aslan. Aslan.’ Epone reed weg over de binnenplaats van het fort naar een klein gebouw waar bloempotten vanaf een verandadak omlaaghingen. De stalknechten brachten Dougal achter haar aan. Claude keek hen na en zei: ‘Wel, nu weet je het, Richard. Het is maar goed dat jij niet meetelt. Ze ziet eruit als een zware kluif.’

De vroegere ruimteman slikte de gal in die in zijn strot omhoog­kwam bij de herinnering. ‘Wie... wie voor de donder is Aslan?’ lukte het hem te vragen.

‘Een soort Christusfiguur uit een oud sprookje,’ antwoordde de oude man. ‘Een magische leeuw die kinderen redde uit handen van bovennatuurlijke vijanden in een onbestaanbaar land dat Narnia heette.’

Felice lachte. ‘Ik denk niet dat diens borg tot in het Plioceen reikt. Heeft een van de heren zin om mij gezelschap te houden in het hete bad?’

Ze marcheerde af naar het badhuis, de stoffige pluimen achter zich aan, terwijl de anderen haar sjokkend en veel langzamer volgden.

12

Ah, wat was dat een nacht geweest!

Aiken Drum lag wijdbeens uitgespreid op sneeuwwitte lakens en liet zijn zilveren halsring de herinnering daaraan nog eens afspe­len. Bruisende buitenaardse drank. Verrukkelijk buitenaards eten. Lol en spelletjes en muziek en gedans en gerouwdouw en geharrewar en vliegen en rondspringen met die buitenaardse wijven met hun krankzinnige tieten die tot hier hingen. Lieve godnogantoe! Had hij ze even laten zien dat hij groot genoeg was! Had hij hier niet eindelijk het tehuis gevonden waar zijn hart naar snakte. .. Hier in Ballingschap, onder die mensen die ervan hielden te lachen en erop los te gaan zoals hijzelf. Hier zou hij gedijen en groeien en stralenl.

‘Worden hier het Baasje!’ giechelde hij. ‘Me gane dit hele stinkie wereldje regeren tot het schreeuwt! Me gane vliegen!’ Oh ja. Dat ook.

Langzaam rees zijn naakte lichaam omhoog van het bed. Hij spreidde zijn armen wijd uiteen en steeg omhoog naar het pla­fond waar de vroege zon die door de gordijnen scheen groengou­den strepen veroorzaakte. De slaapkamer was een aquarium en hij een zwemmer in de lucht. Zoem! Bang! Rollen, duiken! Laat je vallen en kom verend op het bed terecht, schreeuwend van verrukking. Want dit was een zeldzaam talent, zelfs onder de Tanu en vooral de dames hadden zijn ontdekking met groot enthousiasme ontvangen. Heerlijke zilveren halsring!

Hij krabbelde overeind van het bed en liep naar het raam. Bene­den hem was de stad wakker geworden en bezig. Menselijke figuren wandelden of waren druk aan het werk. Statige Tanu die op vrolijk uitgedoste chaliko’s voorbijkwamen. En overal waren de kleine rama’s aan het werk, vegend, tuinierend, dragend, ver­voerend. Wat een kaleidoscoop! . .. Hé, Aik. Waar ben je, makker?

De mentale oproep kwam eerst aarzelend en verbrokkeld door, maar gaf later blijk van meer zelfvertrouwen. Raimo natuurlijk. Die zure houthakker had zijn houding opvallend veranderd toen Aikens nieuwe psychische vermogens zienderogen zichtbaar werden op het feest. De rotopmerkingen bleven achterwege en hij werd vriendelijk. En waarom ook niet? Die Raimo had in de gaten wie tot de winnaars behoorde!

Ben jij daar, Ray. Praatje tegen mij, Houthakker?

Tegen wie anders? Hé, Aik... als dit een droom is, maak me dan niet wakker.

Geen droom. Alles onvervalst echies en we gaan een verdomd goeie tijd tegemoet. Hee, wat zou je ervan zeggen als we de benen namen en de stad een beetje gingen bekijken? Ze hebben me opgesloten, Aik.

Ben je vergeten wat we op het feestje hebben geleerd? Even geduld, dan doe ik mijn kleren aan en ben zo bij je. Aiken trok zijn gouden kostuum aan, controleerde of geen Tanu hem in de gaten hield en lanceerde zichzelf toen door het raam naar buiten. Boven het gebouw zwevend als een groot, glanzend insekt, zocht hij afstemming op het ruziezoekerige gedachtenpatroon van Raimo, bepaalde zo de richting en dook door het open venster van zijn makker naar binnen. Ratatata!

‘Verdomme, jij hebt echt door hoe het moet, hè?’ zei Raimo met enige afgunst. ‘Ik ben blijkbaar alleen goed in het optillen van meubilair.’ Bij wijze van demonstratie liet hij het bed dansen en stuurde tafels en stoelen zeilend door de kamer. ‘We zijn allemaal anders, Bijlzwaaier. Jij hebt jouw talenten, ik de mijne. Maar je had kunnen donderjagen met het mechanisme van het slot om weg te komen.’ ‘Shit. Geen seconde aan gedacht.’

Aiken grijnsde. ‘Van nu af aan zul je aan heel wat dingen den­ken, Raimo. En ik ook. Afgelopen nacht zijn ons de ogen openge­gaan, of niet?’

De vroegere houtvester lachte luidkeels en samen maakten ze een stukje herhaling van de vorige nacht door, grinnikend om de verontrusting van de geschandaliseerde Sukey en Elizabeth, die hals over kop vertrokken waren toen de leden van de Jacht aan het feest begonnen mee te doen. Arme trutjes! Geen enkel gevoel voor humor en waarschijnlijk zo frigide als ijskasten. Die was je maar beter kwijt dan rijk en het feest was tot de vroege morgen doorgegaan met verrassingen die gaandeweg verrukkelijker en exotischer werden en waar beide mannen, gesterkt door hun zil­veren halsringen, ten volle van hadden genoten. Goeie ouwe metapsychische hupsakee!