‘Ah, Elizabeth. We leren elkaar steeds beter kennen.’
De schipper die hen op de ongewone boot waarmee ze stroomafwaarts zouden reizen, welkom heette, droeg een kakibroek en een met zweet bevlekt T-shirt. Zijn buik puilde uit boven de riem. Een kreukelige peper-en-zout snor en een ringbaard omlijstten de joviale glimlach op zijn mahoniekleurige gezicht. Hij groette Creyn losjes door met een vinger tegen de half vergane rand van zijn marinemuts te tikken die uit de 20e eeuw stamde.
‘Welkom aan boord, dames, heren. Schipper Highjohn, tot uw dienst. Neem elke plaats die u wilt, maar vooraan is het uitzicht het best. Breng die brancard hierheen en laat hem vastzetten.’ De menselijke reizigers gingen aan boord van het vreemde vaartuig en gingen wat ongemakkelijk zitten in de luchtkussenstoelen die hun vorm konden aanpassen en waar bovendien een ingewikkeld harnas aan vastzat dat de schipper hen hielp vastmaken.
‘Is de rivier zo ruw, kapitein?’ vroeg Sukey. Ze was naast Stein gaan zitten en bleef ongeruste blikken werpen op de slapende reus terwijl helpers hem vastbonden.
‘Maakt u zich niet ongerust. Ik maak deze trip over de Rhöne nu al zestien jaar en ik heb nog nooit een boot verloren.’ Highjohn klikte een klep in de stoelleuning open en liet zien dat er een container onder zat. ‘Om over te geven als dat nodig is.’ Aiken liet zich horen. ‘Je hebt nog nooit een boot verloren, maar hoe zit dat met je passagiers?’
‘Je ziet eruit alsof je een sterke tikker hebt, jongen. Als de zaken te woest worden, dan zal Heer Creyn je iets kalmerends geven via de halsring. Zit iedereen? We leggen aan voor de lunch bij de Feligompo Plantage voor iedereen die dan trek heeft. Vanavond komen we aan in Darask, dat is even beneden het toekomstige Avignon. U weet wel, de plaats met die brug. Tot straks.’ Vriendelijk wuivend verdween hij naar voren. De bedienden van het huis van Bormol, die Stein en hun bagage hadden vervoerd, troepten nu samen langs de kade. Dokwerkers begonnen om het schip te zwermen om het klaar te maken voor vertrek. De passagiers keken met gemengde interesse ongerust toe. De rivierboot had hetzelfde model als de meeste andere schepen die langs de kade lagen, het was ongeveer veertien meter lang vanaf de hoge, messcherpe boeg tot aan de afgeronde achtersteven. Door de vorm was het een verre verwant van die onzinkbare vlotten en opblaasboten die door sportlui en onderzoekers werden gebruikt in het Galaktisch Bestel. De romp, aan weerszijden van de naam Mojo voorzien, bestond uit een sterk, met lucht gevuld membraanweefsel, aan de buitenzijde zwaar gegolfd en van grote stootkussens voorzien. Het zag eruit alsof het leeg kon lopen en in onderdelen uiteengehaald kon worden om het stroomopwaarts weer met een karavaan terug te brengen. Goed afgesloten luikopeningen gaven toegang tot de laadruimten, terwijl de passagiersaccommodatie zich op een open plek midscheeps bevond die door hoepelvormige bogen was overdekt. De dokwerkers overtrokken dit frame snel met panelen van een diep getint transparant materiaal dat wel op decamole leek. Sukey draaide zich naar Elizabeth die in de stoel naast haar zat. ‘Ik heb het niet begrepen op de manier waarop de kapitein praatte. Wat staat ons nu weer te wachten?’
‘In elk geval een interessante reis, als de tekens ons niet bedriegen. Bryan, weet jij iets meer over de Rhöne?’ ‘In onze tijd was die helemaal getemd, met sluizen, dammen en aftakkingen,’ antwoordde de antropoloog. ‘Maar hier in het Plioceen is het hoogteverloop ongetwijfeld groter en dat wil zeggen dat er watervallen moeten zijn. Wanneer we in de buurt van Avignon komen, dat hier ongeveer honderdvijftig kilometer vandaan ligt, komen we in een gebied waar vast en zeker een diepe kloof is. Die werd in de 22e eeuw afgesloten door de Donzère-Mondragon Barrage, een van de grootste dammen in Europa. Maar wat we nu precies zullen tegenkomen... nou ja, al te beroerd kan het ook weer niet zijn, anders zouden ze het er niet op wagen, waar of niet?’
Een stevig uitziende telescoopmast werd achter het passagiersgedeelte omhooggehesen. Toen hij de volle hoogte van vier meter had bereikt, kwam uit het topeind een mastboom te voorschijn waaraan zich een zeil ontplooide dat nog het meest leek op een ouderwets draagbaar filmdoek. Het zeil ontvouwde zich en begon zich aarzelend te vullen. Dokwerkers wierpen de trossen los en een lichte trilling van het dek gaf aan dat er ook een kleine motor aan het werk was gezet. De Mojo begon zich tussen het andere scheepsverkeer door te werken op weg naar de hoofdstroom en Bryan maakte uit de bewegingen op dat het schip over meer dan één roer beschikte om het zo wendbaar mogelijk te maken.
Onder een scherpe hoek voeren ze weg van de oever. Toen de stroming hen te pakken kreeg, verdween de ommuurde stad Roniah verbazend snel achter hen. Het was niet makkelijk om hun snelheid te schatten, maar Bryan giste dat deze met sediment overvoerde stroom een snelheid had van tenminste twintig knopen. Wat er zou gebeuren wanneer die grote hoeveelheid water werd samengeperst tussen de wanden van een kloof, vormde een uitdaging voor de verbeelding van de antropoloog. Maar zijn speculaties daarover waren duidelijk van een onbehaaglijk soort.
Raimo, die naast hem zat, had een andere vertroosting gevonden. Hij nam een slok uit zijn weer bijgevulde zilveren flacon en bood Bryan niet helemaal van harte ook iets aan. ‘Tanu-spul. Het is geen Hudson Bay-kwaliteit, maar ook weer niet al te slecht.’
‘Misschien later,’ zei Bryan met een glimlach. Raimo gromde wat en nam nog een slok. De opwinding van zijn eerdere avontuur begon weg te ebben en liet de voormalige houtvester somber en slecht op zijn gemak achter. Bryan probeerde hem, door vragen te stellen over het feest van de vorige avond, uit zijn tent te lokken, maar hij kreeg enkel de kortst mogelijke antwoorden. ‘Dan had je er maar bij moeten zijn,’ zei Raimo en verviel weer in stilzwijgen.
Langer dan een uur voeren ze zonder problemen over vaarwater met hooggelegen oevers, aan hun linkerhand de beboste hellingen van de lage Alpen en rechts de drogere plateaus die boven de vochtige, lagere jungles uitrezen. Af en toe wees Creyn de ligging van een plantage aan, maar doorgaans was de omgeving zo zwaar bebost dat ze van die nederzettingen slechts weinig konden zien. Soms passeerden ze kleinere boten die in het ondiepere water onder de oevers voeren en eenmaal haalden ze een grote bark zonder zeilen in waarvan de lading helemaal was afgedekt en die diep in het water lag. Ze werden begroet met een stoot op een luchthoorn die door schipper Highjohn werd beantwoord. De rivier maakte een wijde bocht en de stroom voerde hen nu tussen een groot stuk voorgebergte en een reeks rotsige eilandjes door. Kleine mechanische geluiden kondigden aan dat het zeil werd ingenomen, de mastboom verdween en de telescoopmast werd ingekort. Hun snelheid nam er echter niet door af, integendeel. Bryan schatte dat ze nu zeker dertig knopen maakten en tegelijk werd hij zich bewust van een diepe vibratie, veroorzaakt door het water dat langs de romp gleed en dat zo door de opgeblazen hoofdsteun van zijn stoel in zijn schedel doordrong. De trilling nam toe tot het een hoorbaar gebrul werd, terwijl het schip inmiddels een scherpe bocht rondde. Toen rezen de wanden van een kloof aan weerszijden op. Sukey gilde en Raimo schreeuwde een verwensing. Voor hen uit daalde de zich vernauwende Rhöne met een hellingshoek van zeker twintig procent, veranderend in een schuimende furie te midden van de rotsen in haar bedding. Het schip dook midden in die stroomversnelling en een stortvloed van gelig gekleurd rivierwater stroomde over het dek en omringde tijdelijk de koepel van de passagiersruimte. Toen maakte de Mojo zich vrij en kwam boven, voorwaarts planerend te midden van monsterlijke golven en oprijzende granietwanden en soms zo diep wegzakkend dat het gele water tot halverwege het waterdichte compartiment kwam. Het geluid was bijna onverdraaglijk. Raimo’s mond stond wijd open, maar zijn kreten waren in het oorverdovende lawaai niet te horen.