Een donkere massa doemde voor hen op. Het schip helde bijna zestig graden naar stuurboord over, toen ze rakelings een grote rotsmassa passeerden en in een nog nauwere bedding kwamen tussen reeksen afzonderlijke rotsen. De lucht was zo vol met schuim dat het onmogelijk leek dat de schipper kon zien waar ze heengingen. Maar ondanks dat ging het schip verder op zijn onvoorspelbare zigzagkoers te midden van rotsen die niet meer dan af en toe een bons veroorzaakten tegen de met lucht gevulde stootkussens.
Even kwam er een pauze op een stuk waar de rivier vrijer kon stromen. Maar toen waarschuwde de stem van Highjohn. ‘Nog één keer, mensen!’ en Bryan realiseerde zich dat ze schokkend door het bezoedelde water afgingen op een muur van scherpe rotsen, klauwachtige brokken graniet waar de gele wateren van de rivier in opeenvolgende gordijnen van schuim op stukspatten. Er leek geen doorgang mogelijk. De ontzette tijdreizigers grepen de leuningen van hun stoelen en bereidden zich voor op het onvermijdelijke.
De Mojo snelde naar de grootste van de rotsen, de boeg diep duikend. Het schip dook in het schuim, maar het zonk niet en een botsing met de rotsen bleef uit. In plaats daarvan rees het schip hoger en hoger op een ongeziene onderstroom. Even was er de bonzende klap aan stuurboord toen ze tegen een rotsig oppervlak dreunden en het schip geheel leek te verdwijnen in de ondoorzichtige razernij van water. De romp leek 360 graden heen en weer te rollen, maakte zich toen een paar ogenblikken geheel los van het water en kwam met een botten brekende klap weer op het oppervlak terecht waarbij de passagiersruimte opnieuw tijdelijk geheel door het water werd overstroomd. Maar het schip kwam direct weer boven, in complete rust drijvend in een groot bassin tussen veel lagere wanden. Achter hen lag de kloof die ze net waren gepasseerd, een waterval die eruitzag als het reusachtige uiteinde van een onvoorstelbare afvoergoot en die een val van dertig meter maakte naar het bassin beneden. ‘Jullie kunnen nu de veiligheidsriemen losmaken,’ zei de schipper. ‘Meer goedkope opwinding hebben we deze ochtend niet. Na de lunch wordt het pas echt spannend.’ Hij kwam naar de passagiersruimte toe om de overkapping op lekkages te controleren. ‘Er is geen druppel doorgekomen.’
‘Gefeliciteerd,’ fluisterde Bryan. Met bevende handen begon hij aan de riemen van zijn stoel te frommelen. ‘Zal ik je helpen?’ Highjohn boog zich naar hem over. Bryan kwam op wankele benen overeind. Hij zag dat al de anderen, inclusief Creyn en Elizabeth, bewegingloos in hun stoelen zaten, de ogen gesloten en blijkbaar in slaap. Met zijn vuisten op de heupen overzag de schipper zijn passagiers en schudde langzaam het hoofd. ‘Iedere verdomde keer hetzelfde. Die gevoelige Tanu-kerels kunnen de Cameron Sluis gewoon niet verdragen, bang als ze zijn voor water. Dus knijpen ze ertussenuit. En iedereen onder mensen die een halsring draagt en ook maar een spoortje van ongerustheid laat merken, krijgt hetzelfde toegediend. Dat is nogal teleurstellend, weet je? Iedere kunstenaar wil graag wat applaus hebben.’ ‘Ik begrijp wat je bedoelt,’ zei Bryan.
‘Ik krijg niet vaak een zonderling als jij aan boord, geen halsring en toch mans genoeg om zonder klappertanden en gejammer hier doorheen te komen. ‘Die dame daar zonder…’ hij wees naar Elizabeth, ‘moet zeker flauwgevallen zijn.’ ‘Niet waarschijnlijk,’ zei Bryan. ‘Ze is een complete meta. Ik wil wedden dat ze gewoon haar eigen kalmerende oefeningen heeft gedaan en net als Creyn door de opwinding is heengeslapen op haar eigen manier.’
‘Maar jij niet, hè, sportman! Ik veronderstel dat je eerder op ruw water hebt gezeten?’
Bryan haalde zijn schouders op. ‘Uit liefhebberij. De Noordzee. Het Kanaal en de Middellandse Zee. Het gebruikelijke.’ Highjohn sloeg hem op de schouders. Zijn ogen schitterden en hij gaf Bryan een kameraadschappelijke glimlach. ‘Ik zal je zeggen wat we doen. Jij komt met mij naar voren en dan zal ik je een paar dingen laten zien hoe je deze tobbe drijvend houdt voor we in Feligompo komen. En als het je lijkt. . . wie weet. Je kunt hier met je neus in beroerder baantjes vallen.’ ‘Ik ga graag met je mee naar de stuurhut,’ zei Bryan. ‘Maar ik denk niet dat ik de rest van je aanbod kan aannemen.’ Hij grijnsde spijtig. ‘Ik geloof dat de Tanu andere plannen met me hebben.’
13
Claude werd wakker. Een koele bries kwam door de houten kraalgordijnen die de slaapplaats van de gevangenen afsloten tegen insekten. Twee bewakers deden buiten hun ronde en keken van tijd tot tijd vanonder hun bronzen helmen naar binnen, hun bogen klaar over de schouders.
De oude man probeerde zijn spieren en godnogtoe, het werkte allemaal nog. Na al die jaren was hij nog steeds geschikt voor veldwerk. Hij kwam van zijn slaapplaats overeind en keek om zich heen. Bijna alle gevangenen sliepen nog alsof ze verdoofd waren. Maar Felice was wakker en Basil de alpinist ook en de twee Japanse ronin. Uit een gesloten mand naast een slapende vrouw kwam gekef. Andere slapers snurkten of kreunden in hun slaap.
Claude keek op zijn gemak naar Felice. Ze sprak zachtjes met de drie andere mannen. Eenmaal probeerde één van de ronin te protesteren tegen wat ze zei, maar ze sneed hem met een woest gebaar de pas af en de Oosterse strijder gaf zijn verzet op. Het was laat in de namiddag en tamelijk heet. Binnen de muren van het fort lag alles in de schaduw. Keukengeuren kwamen uit een van de gebouwen en Claude liep het water in de mond. Een vleespot en iets dat rook naar vruchtentaart. Wat er hier ook mis was, de gemeenschap in Ballingschap at er goed van. Felice, die blijkbaar klaar was met haar gesprek, kroop over de volle vloer naar Claude. Ze zag er opgewonden uit en haar bruine ogen stonden wijd opengesperd. Ze droeg de mouwloze kleding met een kilt die onder haar hoplietenuitrusting hoorde, maar de rest ervan had ze uitgelaten op de zwarte scheenbeschermers na. De ontblote delen van haar huid glommen een beetje van het zweet.
‘Maak Richard wakker,’ fluisterde ze ongeduldig. Claude pakte de slapende ex-ruimteman bij een schouder. Gore taal mompelend kwam Richard half op zijn ellebogen overeind.
‘We zullen het waarschijnlijk vannacht moeten proberen,’ zei Felice. ‘Iemand van de lui hier in het fort heeft Amerie verteld dat we morgen door moeilijk begaanbaar terrein reizen en daar zou mijn plan heel wat minder goed kunnen werken. Ik moet open ruimte om me heen hebben om te kunnen zien wat ik doe. Ik denk dat een moment voor zonsopgang nog het beste is. Het is dan nog behoorlijk donker en de beerhonden lopen op hun laatste benen.’
‘Wacht eens even,’ protesteerde Richard, ‘denk je niet dat we dat plan van jou beter eerst kunnen bespreken?’ Ze schonk er geen aandacht aan. ‘De anderen—Yosh, Basil en Tat—zullen proberen ons te helpen. Ik heb die zigeuners ook gevraagd, maar die zijn half mesjokke en bovendien nemen ze van een vrouw geen bevelen aan. Luister goed, want zo gaan we het doen. Na de rustpauze, omstreeks middernacht, neemt Richard de plaats in van Amerie en komt naast me rijden.’ ‘Kom nou, Felice! Dat hebben de bewakers zo in de gaten.’
‘Voor die tijd trek jij in de latrine haar kleren aan.’ ‘Van zijn leven niet,’ voer Richard uit. Maar Felice greep hem bij zijn revers en trok hem op zijn buik over de grond naar haar toe tot ze neus aan neus lagen.
‘Jij houdt je kop en je luistert, kapitein Strontgat. Niemand van jullie heeft anders ook maar een schijn van kans om hier weg te komen. Amerie heeft vanmorgen een van de bewakers uitgehoord nadat ze hier de mis had gelezen. Die buitenaardsen beschikken over psychische vermogens waardoor ze je hersens kunnen uitbranden en je zo leeg als een zak achterlaten. Ze kunnen zelfs met gewone wapens niet eens gedood worden! Ze hebben een systeem om al hun slavensteden te controleren dat vrijwel perfect is. Wanneer we in Finiah aankomen en ze mij uitproberen en erachter komen wat ik kan, dan zullen ze me zeker een halsring omdoen of vermoorden en de rest van jullie mag gelukkig wezen als je voor je leven stront mag ruimen in de stallen van de chaliko’s. Dit is onze enige kans, Richard! En jij doet precies wat ik je zeg!’