‘Laat hem gaan, Felice,’ zei Claude dringend. ‘De bewakers.’ Toen ze hem losliet, fluisterde Richard: ‘Verdomme, Felice, ik heb toch niet gezegd dat ik niet zou helpen! Maar je kunt me niet als een kind blijven behandelen.’
‘Wat moet ik dan met een grote kerel die ’s nachts zijn bed bevuilt?’ vroeg ze. ‘Wie verwisselde je luiers toen je nog sterreschepen bestuurde, kapitein?’
Richard trok wit weg. Claude werd woedend. ‘Stop hiermee! Allebei!... Richard, jij was ziek. Vergeet dit in godsnaam. Daar kan ook een man niks aan doen als hij zo ziek is. We waren blij dat we je konden helpen. Maar nu moet je zien weer op de been te komen en ons te helpen met dit ontsnappingsplan. De persoonlijke gevoelens tussen jou en Felice mogen die enige kans die we hebben om uit deze nachtmerrie te komen, niet verpesten.’
Richard staarde woedend naar de kleine ringhockeyspeelster en liet toen een verkrampte grijns zien. ‘Jij bent misschien de enige die dat zootje aankan, zoete baby van me. Vast en zeker. Dus ik doe alles wat je maar zegt.’
‘Dat is mooi,’ zei ze tegen hem. Ze tastte achter het zwarte leer van haar linker beschermer en haalde iets te voorschijn dat eruit zag als een slank gouden kruis.
‘Het eerste goede nieuws is dat we niet helemaal zonder wapens zijn ...’
Tegen het vallen van de avond reden ze weg terwijl een halve maan door de cipressen scheen. Nadat ze een smal stroompje waren overgestoken, wond het pad zich door het Bourgondische plateau omhoog en richtte zich weer naar het noorden. Bakens gaven de weg aan in het toenemende duister. Na een tijdje keken ze neer op een grote, stomende oppervlakte vol mist die de plaats aangaf waar te midden van grote moerassen de Saöne geboren werd uit het prehistorische Lac de Bresse. Het water van het meer strekte zich naar het noorden en het westen uit als een grote plaat zwart glas. Richard hield de oude paleontoloog bezig met beschrijvingen over de legendarische wijnen die zes miljoen jaar later in dit district zouden worden geproduceerd. Later, toen de sterren helderder werden, mat Richard voor de laatste keer de Pliocene poolster. Het was de helderste ster binnen een constellatie die beide mannen de Grote Kalkoen hadden gedoopt.
‘Dat heb je goed gedaan,’ zei Claude.
‘Maar het kon allemaal wel eens voor niets zijn, als we er het leven bij inschieten of voor gek worden achtergelaten ... Denk jij echt dat dat plan van Felice een kans heeft?’ ‘Je moet het anders zien. Felice zou makkelijker in haar eentje kunnen ontsnappen. Maar ze heeft dit plan bedacht om ons ook een kans te geven. Jij mag dan de pest aan haar hebben, maar het zou misschien toch kunnen lukken. Ik ga tenminste alles voor haar doen wat ik kan, al ben ik dan niet veel meer waard en maar een stapje van mijn eigen fossiel verwijderd. Maar jij bent nog jong, Richard. En je ziet eruit alsof je weet hoe je aan een knokpartij mee moet doen. We rekenen op je.’ ‘Ik schijt in m’n moeders broek van angst,’ vertelde de piraat hem. ‘Dat kleine pokkemesje van goud, dat is niet veel meer dan een stuk speelgoed! Wat moeten we daarmee beginnen?’ ‘Probeer het recept van Amerie eens,’ zei de oude man. ‘Bid wat je kan.’
Vooraan in de karavaan bracht Basil de alpinist de zakkende maan een saluut door ‘Au clair de la lune’ op zijn fluit te spelen. De kleine danseres uit Parijs reed naast hem en zong mee. Verbazend genoeg viel zelfs Epone in met een volle, smeltende sopraanstem. De buitenaardse vrouw ging door met zingen toen Basil andere liedjes inzette, maar toen hij ‘Londonderry Air’ begon te spelen kwam een van de soldaten op zijn chaliko aangegaloppeerd en zei: ‘De Verheven Vrouwe Epone verbiedt het zingen van dat lied.’
De alpinist haalde de schouders op en borg zijn fluit weg. De danseres zei: ‘Het monster heeft haar eigen woorden voor die melodie. Ik heb haar horen zingen, die eerste nacht toen we nog in kasteel Doortocht waren. Is het niet vreemd dat zo’n griezel muzikaal is? Het is allemaal net een sprookje en Epone is de mooie, verderfelijke heks.’ ‘Die heks kon voor de ochtend wel eens een ander liedje zingen,’ zei Felice, maar de non was de enige die haar hoorde. Het pad voerde steeds dichter naar de westelijke oever van het grote meer en ze zouden eromheen moeten voor ze in oostelijker richting verder konden tussen de Vogezen en de Jura door om in de Rijnvallei te komen. Het water van het meer was doodstil en weerspiegelde inktzwart de sterren. Toen het pad hen om een stuk voorgebergte had gevoerd, zagen ze in het water ook de reflectie van een vuurbaken; een lichtende streep oranje die over een grote baai in hun richting stak.
‘Kijk. .. niet één vuur, maar twee.’ De stem van Felice klonk opgewonden. ‘Wat voor de duivel betekent dat nou weer?’ Een van de soldaten achteraan galoppeerde hen voorbij, overlegde met kapitein Waldemar en nam toen zijn plaats weer in. De chaliko’s verminderden hun snelheid en kwamen ten slotte tot stilstand. Epone en Waldemar verlieten het pad en reden naar de top van een kleine heuvel vanwaar ze het meer konden overzien.
Felice stompte zacht met haar ene vuist in de palm van de andere hand en fluisterde: ‘Shit, shit en nog eens shit.’ ‘Er is daarginds iets op het water,’ zei Amerie. Een dunne mist trok langs de oevers van de baai. Een deel ervan verdikte zich terwijl ze ernaar keken, werd helderder en verdeelde zich toen in vier afzonderlijke, vaag glanzende vormen, donzig en amorf. Terwijl die dwaallichten dichterbij kwamen, werden ze groter en nam hun kleur in intensiteit toe, de een bleekblauw, een ander vaag goudkleurig en twee dieprood. Ze bewogen zich op en neer terwijl ze een bedrieglijk pad over het water volgden naar een plek op de oever die niet ver van hun karavaan verwijderd was.
‘De spookgeesten,’ zei de danseres, haar stem schor van angst. Het centrale deel van elke vorm onthulde nu een gedaante die uit de lichtende gloed naar voren leek te treden, ronde lichamen met afhangende uitsteeksels die bewogen. Ze waren minstens twee maal zo groot als een mens.
‘Ze zien eruit als reusachtige spinnen,’ fluisterde Amerie. ‘De spinnewebgeesten,’ zei de danseres, ‘mijn grootmoeder heeft me die oude verhalen verteld. Het zijn de vormveranderaarsters.’
‘Het is een illusie,’ besloot Felice. ‘Kijk wat Epone doet.’ De Tanu-vrouw was in haar stijgbeugels gaan staan zodat ze hoog boven de rug van haar roerloze chaliko uitstak. De kap van haar mantel was afgegleden en haar haren werden verlicht door het veelkleurige schijnsel dat van de dingen rondom de meeroever afstraalde. Ze zette beide handen in haar nek en schreeuwde één enkel woord in haar eigen taal.
De vlammende spinvormen lichtten hun buiken op in haar richting. Schichten purperen licht schoten naar Epone toe, over de hoofden van de gevangenen heen. Die schreeuwden het uit, meer van verbazing dan van angst, want de gebeurtenis was zo vreemd dat het eerder een lichtshow dan een aanval leek. Het web van helder licht bereikte de grond niet. Terwijl het glanzend boven hen hing, viel het uiteen in een veelvoud van glinsterende fragmenten als dovend vuurwerk. De buitenste randen van de stralende spinvormen begonnen op dezelfde snelle manier uiteen te vallen, waardoor de fantomen omhuld werden door een wolk van wervelende vonken. De gloeiende spinnen veranderden in legendarische zeemonsters met krioelende tentakels, vervolgens in monsterachtige medusahoofden met brandende ogen en ten slotte in vormloze ronde dingen die kleiner en kleiner werden en toen uitdoofden.
Alleen de sterren en de vuurbakens weerspiegelden zich nog in het meer.
Epone en de kapitein reden terug naar het pad en namen hun plaatsen weer in aan het hoofd van de stoet. De chaliko’s knorden en bliezen en begonnen weer te lopen met hun gebruikelijke snelheid. Een soldaat zei iets tegen een van de gevangenen vooraan en dat woord werd de rij doorgegeven. ‘Firvulag. Dat waren de Firvulag.’