Ze kwamen bij een diep ravijn dat aan weerskanten door vuren werd verlicht en waar een eenzame bewaker op wacht stond bij een opblaasbrug die de diepte overspande. Drie toortsdragers in bronzen wapenrustingen sprongen in de houding toen Epone en kapitein Waldemar als eersten de zwaaiende brug over staken. Daarna escorteerden de soldaten de gevangenen met hun rijdieren in gescheiden kleine groepjes naar de overkant.
Toen ze hun mars weer hervatten, zei Richard tegen Felice: ‘Het is al na vieren. We hebben tijd verloren met het oversteken van die riviertjes.’
‘Toch zullen we moeten wachten tot we ver genoeg van die bewakers verwijderd zijn. Ik had daar niet op gerekend. Er zijn daar vast wel meer dan drie soldaten, reken daar maar op. Epone zou hen een telepathische oproep om hulp kunnen sturen en we moeten ervan op aan kunnen dat die in zo’n geval te laat komen. Ik wil minstens nog een half uur wachten.’ ‘Probeer het niet te goed te doen, liefje. Wat moeten we beginnen als er verderop nog een wachtpost is? En wat dacht je van de verkenners die voor ons uit trekken en de bakens aansteken?’ ‘Oh, schei uit! Ik probeer met alles rekening te houden om een zo goed mogelijk resultaat te krijgen. Zorg jij nou maar dat jij klaar bent... Heb je het goed tegen je onderarm gebonden?’ ‘Precies zoals je gezegd hebt.’ Felice riep Basil aan. ‘Basil?’ ‘Hierzo.’
‘Zou je een tijdje wat slaapliedjes willen spelen?’ De tonen van de fluit weerklonken zachtjes en namen bij de ruiters de spanning weg die door het oversteken van de brug was veroorzaakt. De dubbele rij chaliko’s en de beerhonden op hun flanken trokken nu langs reusachtige, donkere coniferen. De grond was bedekt en zacht door duizenden jaren van afgevallen naalden, waardoor alle geluid werd gedempt en zelfs de slechtste ruiters een beetje wegdommelden. Ondertussen ging hun weg langzaam omhoog tot ze ongeveer honderd meter boven het Lac de Bresse waren met aan hun rechterhand af en toe steile hellingen die rechtstreeks naar het water afdaalden. Al te vroeg, vond Felice, begon het in het oosten te dagen. Ze zuchtte, trok de hoplietenhelm goed over haar hoofd en leunde naar voren in haar zadel. ‘Nu, Basil.’ De alpinist begon ‘All Through the Night’ te spelen. Toen hij dat had beëindigd en weer opnieuw begon, stoven vier beerhonden geluidloos naar de kop van de karavaan en zetten hun slagtanden tegelijkertijd in de chaliko van Epone. Het rijdier van de buitenaardse vrouw slaakte een hartbrekend gegil toen het omviel onder het gewicht van al die lichamen. Daarna sprongen de beerhonden met woedend geblaf op Epone zelf af. De gevangenen en de soldaten vooraan gaven kreten van angst, maar de Tanu-vrouw liet haar stem niet horen. Richard zette zijn voeten schrap tegen de nek van zijn chaliko toen die begon te rennen, zich stevig vasthoudend aan de teugels. Hij galoppeerde midden in het viertal soldaten dat Epone probeerde te hulp te komen. Waldemar schreeuwde: ‘Gebruik je speren, niet de bogen! Haal die beesten van haar af, jullie stommelingen!’
Richards chaliko kwam met de voorpoten omhoog en viel neer op de kapitein die uit het zadel werd geworpen. Een gedaante in witte kleren en een zwarte sluier boog zich voorover alsof ze de gevallen officier wilde helpen. Op het ogenblik dat het tot Waldemar doordrong dat deze non een snor droeg, liet Richard de kleine dolk van Felice uit de schede glijden en duwde met het staal door, net boven de plaats waar de halsring zat. Met doorgesneden slagaderen probeerde de kapitein de valse non vast te grijpen, maar hij kwam niet verder dan het uiten van een in schuim gesmoorde schreeuw, glimlachte vreemd en stierf. Twee ruiterloze chaliko’s bevochten elkaar in de halve duisternis, elkaar afschuwelijke wonden toebrengend met hun grote klauwen. Richard borg de dolk weer weg in de schede aan zijn onderarm, greep het bronzen zwaard van de dode officier en sprong vloekend achteruit. Er klonken verwarde kreten en een langdurige gil van pijn op de plek waar beerhonden en soldaten samen vochten. De twee soldaten uit de achterhoede kwamen naar voren om hun kameraden te helpen. Een van hen viel met gevelde lans een kleine beerhond aan die uit de struiken kwam en smeet hem hoog in de lucht. Maar er kwam nog een duistere gedaante te voorschijn, wendend en kerend te midden van de bereden bewakers en happend en bijtend naar de poten van de woest geworden, schreeuwende chaliko’s. Felice zat op haar eigen rijdier, volkomen bewegingloos alsof ze niet meer dan een toeschouwster was bij deze slachtpartij. Een van de ronin, zijn hielen diep in de schouders van zijn rijdier, joeg op de wirwar af en trok op het laatste moment aan de teugels. De chaliko sprong omhoog en viel met zijn messcherpe klauwen in de romp van de chaliko van een der soldaten. De Japanse strijder schreeuwde een oude krijgskreet en dwong zijn rijdier keer op keer neer te komen waardoor de soldaat en zijn chaliko terechtkwamen in de verwarde hoop mensen en dieren die al op de grond lagen. De tweede ronin kwam te voet aangesneld en greep een speer die uit de schede van een zadel stak. ‘Een beerhond! Achter je, Tat!’ schreeuwde Richard. De Japanse vechter wervelde rond en zette zijn speer schrap in de grond terwijl de beerhond toesprong. Dwars door de nek gestoken en voorwaarts gedragen door zijn eigen snelheid, viel het dier boven op de ronin die Tat heette en begroef hem onder diens massa. Richard rende naar voren en stak het worstelende monster in het dichtstbijzijnde oog terwijl hij het van de krijger probeerde af te trekken. Iemand schreeuwde: ‘Daar komt er nog een,’ en Richard keek op en zag een zwarte vorm met glinsterende ogen nog geen vier meter bij zich vandaan.
Felice staarde onbewogen naar het gevecht, haar gezicht bijna verborgen achter de T-vormige opening van haar helm. De aanstormende beerhond wendde zich plotseling van Richard af en rende over de rand van de scherpe helling. Hij schreeuwde tijdens de val en kwam met een enorme klap in het water terecht. Basil en de ridder Dougal reden onmachtig langs de rand van de plek waar nog steeds gevochten werd, maar aarzelden te midden van die uitslaande bloedige klauwen. Richard scheurde de in de weg zittende sluier van zich af, pikte een andere speer op en wierp die naar Basil. Maar in plaats van ermee te steken, wierp de alpinist het ding als een strijdbijl naar een van de soldaten, precies tussen de spleten in zijn wapenrusting, hoog in de rug. De punt van de speer verdween onder de rand van de helm en doorboorde de basis van zijn schedel. Hij viel neer als een zak zand. Felice bleef toekijken.
Er kwamen geen beerhonden meer uit het duister. Diegenen die nog leefden, hielden zich bezig met iets dat naast het lichaam van een dode witte chaliko lag. Tussen hen in stond een enkele soldaat nog overeind, langzaam hakkend naar de grauwende beerhonden als een vers geschilderde rode automaat. ‘Je moet hem doden,’ zei Felice.
Ze konden geen speren meer vinden en dus rende Richard naar de nog steeds rijdende ridder en overhandigde hem zijn bronzen zwaard. ‘Grijp hem Dougal!’
Als in trance greep de elegante Middeleeuwer het wapen beet en wachtte op het juiste moment voor hij op de verwarde hoop van dode en stervende dieren en mensen inreed. Hij onthoofdde de vergeefs om zich heen zwaaiende gedaante met één enkele zwaai.
Er waren nog twee beerhonden over toen de laatste soldaat gevallen was. Richard vond een ander zwaard en maakte zich klaar om hen te weerstaan wanneer ze op hem af zouden komen. Maar de schepsels leken overvallen door waanzin. Ze deinsden eerst aarzelend van hun prooi achteruit, lucht gevend aan een bloedstollend gejank, draaiden zich toen om en renden hun ondergang tegemoet over de rand van de klip bij het meer. De hemel werd rozerood. Er klonken gesmoorde kreten en hysterisch gehuil vanuit de groep verbaasde gevangenen die door Claude en Amerie tijdens het gevecht bijeen was gehouden en die nu langzaam naar voren kwam om te kijken. De geluiden van de stervende chaliko’s hielden abrupt op toen de overlevende ronin hen met een zwaard uit hun lijden hielp. De eerste tonen van een bastaardnachtegaal weerklonken helder en eenvoudig als een Gregoriaans gezang onder de hoge mammoetbomen. Felice verhief zich hoog in het zadel, de armen wijd uiteen, de vingers zoekend. Het hoofd in de gepluimde helm werd achterover geworpen terwijl ze haar lichaam wrong, eenmaal schreeuwde en toen bewegingloos in haar zadel terugviel. De Japanner boog zich over het smerige karkas van de witte chaliko. Hij gromde en wenkte Richard. Verdoofd, alleen nog maar nieuwsgierig, strompelde de vroegere ruimtekapitein door de vleesmassa, gehinderd door de ongemakkelijke nonnenkleding.