‘Die ringen… heb je ontdekt hoe de verschillende soorten werken?’
‘Niet in detail, maar genoeg. Een van die Tanu-vrouwen op dat feest in Roniah liet er heel wat over los toen ik het vriendelijk vroeg. De oorspronkelijke halsringen vormen de basis, het zijn mentale versterkers die latente vermogens werkzaam maken. Ze zitten vol met barium chips en microscopische hoeveelheden zeldzame grondstoffen en andere troep die deze grapjassen van hun eigen zonnestelsel hebben meegenomen. Ze maken de banden met de hand en ze hebben een machine die de chips drukt en laat groeien. Maar ze begrijpen niet hoe de machine werkt en de meesten weten nog minder van de hele theorie die erachter zit, alles wat met metafysica te maken heeft. De technologie wordt in de hoofdstad bewaakt en doorgegeven door iets dat zich het Gilde der Bedwingers noemt.’ ‘Die gouden ringen, verschillen die in vermogen?’ ‘Ze zijn allemaal precies hetzelfde. Ze versterken alleen maar wat als latent vermogen al aanwezig is. Wanneer een kerel één zwak latent vermogen heeft, dan wordt hij een zwak werkzame meta. Wanneer hij volgestouwd zit met alle vijf metafuncties, dan wordt hij even krachtig als de Wizard of Oz. De meeste Tanu zijn redelijk goed in maar één van die vermogens en ze hebben de neiging tot clubvorming met lui van hetzelfde soort. De paar die werkelijk meer en sterkere krachten bezitten, dat zijn hier de aristocraten. Precies wat je mocht verwachten. Eigenlijk dezelfde verhoudingen als thuis in het Bestel, maar dan op muizegrootte. En iedereen probeert voor zichzelf eruit te halen wat erin zit. Voor zover ik nu kan nagaan, zijn er hier geen superieure meta’s en helemaal niets dat lijkt op de psychische vereniging die in het Bestel mogelijk was.’ Bryan knikte langzaam. ‘Ik voelde dat ontbreken van een hiërarchie onder deze mensen al aan. Het zou mij niet verbazen als hun sociale structuur zich nog op het stamniveau bevond. Fascinerend en volkomen onverwacht als je daar hun hoge culturele ontwikkeling tegenover zet.’
‘Het zijn barbaren,’ verklaarde Aiken kortweg. ‘Dat is een van de dingen die me zo bevallen! En ze zijn niets te trots om ons mensen die latente meta’s zijn, te laten meegenieten.’ ‘Met zilveren halsringen!’
Aiken lachte kort. ‘Precies. Die zilveren dingen hebben al de geestverruimende functies van de gouden ... plus controlecircuits. De grijze en die kleintjes voor de apen hebben alleen maar controles plus een zootje plezier-pijnverbindingen en een ding voor telepatische communicatie, dat in vermogen nogal variëren kan.’
Bryan keek over de rand van het balkon. ‘Kun je mentaal iets opvangen van wat daarginds aan de hand is? Er is nogal wat alarm en gesjouw daar aan de gang. Ik begin zo langzamerhand heel nieuwsgierig te worden naar die Firvulag.’ ‘Er was iets raars met die afgesneden hoofden die door de Jacht werden meegebracht,’ fronste Aiken. ‘Sommige daarvan waren niet helemaal dood! En na een tijdje begonnen die—hoe zal ik het zeggen—te flikkeren. De Jagers namen ze mee en zorgden ervoor dat we het niet goed te zien kregen. Maar die hele gebeurtenis rook naar het onderbewuste.’
Sukey en Raimo kozen dat moment uit om naar het eten op zoek te gaan. Aiken vroeg hen: ‘Horen jullie iets? Met je geesten? Dit verdomde slot waar Creyn me mee heeft opgezadeld, sluit alles buiten, op wat gefluister na.’
Sukey sloot haar ogen en stopte haar vingers in haar oren. Raimo stond er met open mond bij en zei ten slotte: ‘Godver, ik hoor alleen mijn eigen maag. Laat mij es bij dat eten.’ Nadat een paar minuten voorbij waren gegaan waarin Bryan en Aiken geduldig wachtten, opende Sukey haar ogen. ‘Ik krijg ... gretigheid. Een heleboel mentale bronnen die anders lijken te zijn. Ze zenden uit op een andere golflengte dan wij mensen. Het verschilt zelfs van de Tanu. Ik kan ze ontvangen, maar het is erg moeilijk. Begrijp je wat ik bedoel?’ ‘We begrijpen het, kindje,’ zei Aiken.
Sukey keek ongerust van hem naar Bryan. ‘Wat denken jullie ervan?’
‘Niets waar wij last mee zullen krijgen, dat weet ik zeker,’ zei Bryan.
Sukey mompelde iets van dat ze bij Stein wilde gaan zitten en verdween met een bord fruit en koud vlees naar binnen. Bryan stelde zich tevreden met een snel klaargemaakte sandwich en een beker van een op cider lijkende drank. Hij keek uit over het schemerig verlichte Darask. In het oosten weerkaatste het monsterachtige bolwerk van de Maritieme Alpen het schitterende roze van de zonsondergang in de hoger gelegen sneeuw. Buitengewoon, dacht Bryan. De toppen leken hem minstens even hoog als de hoogste uit de Himalaya of zelfs het Hlithskalf Massief op Asgard. Van de hoogten kwam een koele wind, zich uitspreidend over het eeuwige ijs tot waar de Rhône ontsprong en breeduit neerviel in het gebied rondom het nog ongeboren Lyon. De afgelopen dag had veel geleken op een tocht langs kloofachtige trappen naar beneden. Ze hadden soms dertig of veertig kilometer vreedzaam gezeild om dan ineens op woeste stroomversnellingen te stuiten die hen naar het volgende, lagere niveau voerden met de snelheid van een jetboot. Ondanks de geruststellende verzekeringen van schipper Highjohn was Bryan van mening geweest dat hij de beproeving van zijn leven had doorstaan. De laatste reeks stroomversnellingen die, zoals hij al gedacht had, zich voordeden in de kloof op ongeveer vijftig kilometer van het toekomstige Avignon, was ongelofelijk geweest. Het voortduren van die verschrikking had zijn zintuigen afgestompt tot aan de rand van gevoelloosheid. Aiken Drum had Creyn gesmeekt hem niet in slaap te brengen op dat laatste traject, want hij was begerig geweest naar iets van de opwinding die Bryan zo levendig had beschreven. Toen de boot hals over kop in de laatste stroomversnelling tuimelde en weer opdook in het rustige water van Lac Provençal, had hij groen gezien van ellende en zijn heldere ogen lagen door de schok diep weggezonken. ‘Een rottige vlooierit,’ kreunde hij, ‘in een rottige voedselmixer.’
Tegen de tijd dat ze Darask bereikten, hadden ze bijna tweehonderd zeventig kilometer in minder dan tien uur afgelegd. De ondieper wordende rivier wrong en verdeelde zichzelf door en in talloze rivieren die door grasland en modderbanken van elkaar werden gescheiden, bewoond door grote troepen langpotige vogels en wit en zwart getekende krokodillen. Hier en daar kwamen eilanden uit die moerassige vlakte omhoog. Darask stond op één ervan, als een tropisch Mont Saint Michel, hoog uittorenend boven een zee van gras. Hun schip had de hulpmotoren gebruikt om uit de hoofdstroom van de Rhône in een afgeleid kanaal te komen dat naar de versterkte stad leidde. Darask bezat een kleine kade, veilig weggeborgen achter een twaalf meter hoge muur van kalksteen die oprees tegen onbeklimbare klippen. In de stad beneden het hooggelegen paleis waren rama’s druk bezig de nachtlampen aan te steken. Zij klommen op dunne ladders om ook bij de houders te kunnen die aan de daken van de huizen waren bevestigd, in ploegen werkend door snoeren met lantaarns te bevestigen op de wallen van de binnenste versterkte muren. Menselijke soldaten staken de grotere toortsen aan die op de bastions stonden. Terwijl Bryan en de anderen toekeken, trad die eigenaardige Tanu-verlichting onder hun ogen in werking, het van torentjes voorziene paleis verlichtend in rood en amber, de heraldische kleuren van zijn eigenaar, Heer Cranovel.
Aiken onderzocht de Tanu-lampen langs hun eigen balkon. Ze bestonden uit stevig, gefacetteerd glas, rustend in kleine, in de steen aangebrachte nissen, zonder snoeren of andere metalen onderdelen. Ze voelden koud aan.