Выбрать главу

‘We weten het,’ zei de non. God zegene je, Yoshimitsu-san.’ De krijger stond op, boog en liet hen alleen. ‘Het is voor ons ook tijd om te gaan,’ zei Claude. Hij en Amerie pakten het pathetisch lichte lichaam van het meisje op terwijl Richard haar helm en bagage bijeenbracht, samen met de gereedschappen en de wapens.

‘Ik kan in mijn eentje zeilen,’ zei de piraat toen ze de wachtende boten hadden bereikt. ‘Leg Felice maar in de mijne, dan nemen jullie tweeën de andere boot.’

Ze duwden af, hesen de zeilen en kwamen pas weer tot rust toen de oever ver achter hen lag. Het water van het meer was koud en bleekblauw, gevoed door de rivieren die uit de Jura en de bossen van de Vogezen kwamen. Amerie staarde naar de verdwijnende oever waar aasvogels geleidelijk aan neerdaalden. ‘Claude, ik heb zitten nadenken. Waarom stierf Epone niet veel eerder aan haar verschrikkelijke verwondingen? Ze was al totaal in stukken gereten lang voor Richard en Yosh en Dougal bij haar in de buurt kwamen. Ze had al doodgebloed moeten zijn of gestorven door shock en verminderde bloeddruk. Maar dat deed ze niet.’

‘De mensen in het fort hebben je verteld dat de Tanu bijna onkwetsbaar waren. Wat dacht je dan dat ze daarmee bedoel­den?’

‘Ik weet het niet... misschien veronderstelde ik dat ze met hun psychische vermogens aanvallers konden afweren. Maar ik had nooit kunnen denken dat een Tanu een dergelijke afstraffing kon overleven. Het is erg moeilijk om niet binnen menselijke verhou­dingen aan hen te denken, zeker als je rekening houdt met dat bevruchtingsschema waar Epone met ons over sprak.’ ‘Zelfs mensen zonder metafuncties kunnen zich verdomd taai aan het leven vastklampen. Ik heb in de kolonies dingen gezien die wonderbaarlijk waren. En wanneer je dan nog de versterking van alle mentale krachten in aanmerking neemt die de Tanu bewerkstelligen door die ringen . ..’

‘Ik vraag me af of ze hier ook over verjongingsmethoden beschik­ken.’

‘Ik denk het wel, zeker in de steden. En God mag weten over wat voor technieken ze nog meer beschikken. Tot nu toe hebben we alleen met die halsringen kennis gemaakt en met dat griezelige ding dat ze op ons gebruikt hebben toen we net door de tijdpoort waren gekomen.’

‘Ja, precies. En dat brengt ons op het onderwerp van de dodelijke dolk.’

De oude man trok zijn windjack uit en stopte dat als een steuntje voor zijn rug tegen de zitting. ‘Ik denk dat onze antropoloog Bryan ons van alles en nog wat zou kunnen vertellen over de legendarische afkeer van feeën voor ijzer. Hij zou dat misschien verklaren in termen van vroegere spanningen tussen mensen uit het bronzen tijdperk en zij die al tot de cultuur van het ijzeren tijdperk behoorden. Hoe dat ook zit, de Europese folklore geloof­de bijna algemeen dat ijzer afschuwwekkend en zelfs dodelijk was voor het Oude Volk.’

De non barstte los. ‘In godsnaam, Claude! Epone was een buiten­aardse, niet een of andere verdomde elf!’ ‘Vertel jij mij dan maar waarom beten van beerhonden, afgevreten ledematen en steekwonden met een bronzen zwaard er geen einde aan maakten, terwijl één enkele stoot met een blad van staal dat wel deed.’

Amerie overwoog het. ‘Het zou kunnen zijn dat ijzer op de een of andere manier de functies van de halsring onderbreekt. Het bloed van de Tanu is rood, net als het onze en waarschijnlijk even rijk aan ijzer. Maar misschien dat hun lichamen en geesten, door die halsring, op heel delicate wijze samenwerken en dat die samenwerking verbroken of verstoord kan worden door grote hoeveelheden ijzer. IJzer zou zelfs invloed op hun aura kunnen hebben wanneer het te dichtbij komt. Herinner je je Stein en zijn strijdbijl? Niemand van die kasteelmensen kon hem tegenhou­den toen hij zo’n verschrikkelijke ravage aanrichtte. Dat leek me op dat moment helemaal niet gek, maar als je rekening houdt met wat we nu weten, lijkt het betekenisvol.’ ‘Ze hebben ons grondig genoeg gefouilleerd,’ zei Claude. ‘Ik kan maar niet begrijpen waarom de bewakers geen kans zagen Stein van zijn bijl te laten scheiden. En hoe kreeg Felice dat mes erdoor?’

‘Ik weet het niet. Misschien waren ze onzorgvuldig. Of misschien is de detector bedrogen door het goud aan de buitenzijde. In elk geval biedt het mogelijkheden voor tegenaanvallen.’ Claude bestudeerde haar door half gesloten ogen. Amerie sprak met een intensiteit die nieuw en verrassend was. ‘Je begint te praten als Felice! Die heeft er geen moeite mee om het tegen alle Tanu tegelijk op te nemen en het kan haar blijkbaar niets sche­len dat ze de hele planeet onder controle hebben.’ Amerie wierp hem een zonderlinge glimlach toe. ‘Maar het is onze planeet. En over zes miljoen jaar zijn wij er nog steeds. Zij niet.’

Ze stak de helmstok weg onder haar arm en joeg de boot op volle snelheid naar het oosten, het zeil gespannen in de toenemende wind.

Ze kwamen ten slotte in de buurt van een drassig eiland, haalden de zeilen neer en lieten de masten en de kielzwaarden leeglopen. Ze sneden armladingen riet en jonge wilgetakken af om de boten te verbergen. Ze monteerden wrikriemen van decamole aan de achterzijde. Iemand die laag in de boot wegdook, kon de boot door het heen en weer wrikken van zo’n riem bijna onzichtbaar voorwaarts laten bewegen.

Richard protesteerde ertegen. ‘Op die manier hebben we twee uur nodig om bij de oever te komen.’

‘Schreeuw niet zo hard,’ waarschuwde Claude. ‘Geluid draagt ver over het water!’ Hij bracht zijn boot dichter bij die van Richard. ‘Ergens langs die kust loopt de weg. Zelfs het fort waar we anders deze morgen hadden moeten overnachten, zou daar kunnen liggen. We zullen zo voorzichtig mogelijk moeten zijn tot we weten dat de kust vrij is.’

Richard lachte nerveus. ‘Dus daar komt dat cliché vandaan? De kust is vrij! Waarschijnlijk piraten ...’

‘Houd je kop dicht, man,’ zei Claude, wiens stem door vermoeid­heid rauwer klonk dan anders. ‘Volg me gewoon van hieraf en probeer zoveel mogelijk op een bundel wrakhout te lijken.’ Claude wrikte zo langzaam dat hij geen zichtbaar kielzog achterliet. Ze leken van het ene rietveld naar het andere te drijven en naderden op die manier langzaam een lage oever waar riet er zegge vijf meter hoog groeide en waar langpotige roze en blauwe en verblindend witte watervogels door de ondiepten stapten op zoek naar kikkers en vis.

De zon rees hoger. Het werd verstikkend warm en vochtig. Een bijtend insekt overviel hen, gebruik makend van het hen verber­gende groen. Ze kregen er jeukende zwellingen van totdat ze een afweermiddel in hun onhandig weggestopte bagage hadden gevonden. Na een vermoeiende tijd van peddelen schuurden de kielen over de bodem van een zwaar met bamboe begroeide modderbank, die stammen hadden zo dik als de dij van een man. Breedbladige altijd groene bomen stonden in volle bloei en door­drenkten de lucht met hun zoete geur. Er liep een wildspoor door de modder, vastgestampt door brede, platte poten. Het leek naar hoger gelegen terrein te voeren.

‘Dit is het,’ zei Claude, ‘we laten de boten leeglopen en gaan vanaf hier te voet verder.’

Richard kwam uit de massa bladeren en twijgen en stengels overeind en overzag de omgeving vol wantrouwen. ‘Jezus, Clau­de. Moest je met alle geweld in een moeras landen? Het lijkt hier de groene hel wel! Het stikt hier waarschijnlijk van de slangen en moet je eens kijken naar die voetafdrukken? Hier hebben een paar afschuwelijk machtige moeders rondgesjouwd!’ ‘Ah, houd je in, Richard!’ zei Amerie. ‘Help me liever om Felice aan de kant te krijgen, dan zal ik proberen haar weer wakker te maken terwijl jullie ...’

‘Naar beneden, duiken, allemaal!’ fluisterde de oude man drin­gend.

Ze kropen op hun buiken weg en keken over de boordranden in de richting vanwaar ze gekomen waren. Buiten de moerassige eilandjes, waar het meer diep was en de wind niet werd gebro­ken, zeilden enkele zeven meter lange eenmasters die in geen enkel opzicht leken op een van de boten die de vluchtelingen bij zich hadden gehad. Ze koersten langzaam naar het noorden. ‘Wel, nu weten we waar het fort moet liggen,’ merkte Claude op. ‘Iets zuidelijk van hier en waarschijnlijk niet ver weg. Ze zullen kijkers aan boord hebben, dus we zullen onzichtbaar moeten blijven tot ze om die punt verdwenen zijn.’ Ze wachtten. Zweet begon langs hun lichaam te druipen en ver­oorzaakte jeuk. De gefrustreerde insekten zoemden en deden aanvallen op onbeschermde ogen en neuzen. Claudes maag rom­melde en herinnerde hem eraan dat hij al twaalf uur niets had gegeten. Richard ontdekte een kleverig geworden snee in zijn haar boven zijn linkeroor en de plaatselijke variëteit van een vleesvlieg deed hetzelfde. Amerie deed een ontmoedigende poging om te bidden, maar haar geheugen wist weinig anders te voorschijn te brengen dan dankzeggingen voor de maaltijd en de tekst van ‘Now I lay me down to sleep’. Felice kreunde.