Выбрать главу

Claude vond dat hij in staat was op eigen houtje verder te gaan.

Felice gaf Richard haar ene hand en de non haar andere en trok ze zo meter na meter verder omhoog. Het ging langzaam, maar ten slotte bereikten ze de top terwijl de zon bezig was onder te gaan achter de heuvels aan de overkant van het meer. Toen ze weer op adem waren gekomen, zei Claude: ‘Waarom maken we ons hier geen schuilplaats aan de oostelijke kant van de grote rotsen? Er is ginds een goede, droge grot en ik denk niet dat een vuur van daaraf zichtbaar zou zijn. Ik kan wat hout gaan sprokkelen.’

‘Een goed idee,’ zei Felice. ‘Ondertussen kijk ik wat rond.’ Ze verdween tussen de scherp gepunte rotsen en verzamelde jene­verbessen terwijl de anderen hun verwondingen verzorgden en de tenten opbliezen. Als ballast gebruikten ze aarde omdat water niet voorhanden was en begonnen spijtig aan een maal van biscuits, wafels en naar kaas smakende algenpasta. Tegen de tijd dat Claude voldoende hout had verzameld, was Felice weer terug, de boog opgewekt over de schouder terwijl ze drie dikke, marmotachtige beesten bij de achterpoten vasthield. ‘Gegroet, Diana!’ grinnikte de oude man. ‘Ik ben zelfs bereid ze te villen en schoon te maken!’

Ze ontstaken het vuur nadat het volkomen donker was geworden en roosterden het vlees, genietend van ieder stukje. Daarna vie­len Richard en Claude binnen een paar minuten op hun veldbed­den in slaap. Amerie, haar hoofd gonzend van vermoeidheid, voelde zich verplicht het vet en de botjes zo goed mogelijk van de borden te verwijderen. Daarna steriliseerde ze de borden met hun krachtbron, liet ze leeglopen en borg ze netjes weg. Als altijd het flinke, behulpzame meisje!

‘Ik kan het fort zien,’ kwam de stem van Felice uit de nabije duisternis. Amerie zocht zich over de rotsen een weg tot waar Felice stond. De rand van de hoogte viel diep naar het zuidwes­ten naar beneden. De wassende maan hing boven het meer en een verbijsterde hoeveelheid Pliocene sterren werd in het water weerkaatst, waardoor dat duidelijk afgebakend werd tegen de donkerder landmassa. Ver naar het zuiden aan hun kant van het meer zagen ze een groepje oranje vlekken. ‘Hoe ver weg is dat?’ vroeg de non.

‘Tenminste vijftien kilometer. Misschien meer. In rechte lijn, zoals de gieren vliegen.’ Felice lachte en Amerie was ineens klaarwakker, zich bewust van dezelfde angst en gefascineerd­heid die ze eerder had gevoeld. De vrouw naast haar was niet meer dan een onduidelijk silhouet in het sterrenlicht, maar Ame­rie wist dat Felice naar haar keek.

‘Ze hebben me niet bedankt,’ zei de atlete met een zachte stem. ‘Ik heb hen bevrijd, maar ze hebben me niet bedankt. Ze waren nog altijd bang voor me. En die gek van een Dougal!... Nie­mand van hen… zelfs jij niet... begreep wat ik wilde doen of was het ermee eens ...’

‘Maar je kon Dougal niet doden! Om godswil, Felice! Ik moest je wel verdoven!’

‘Ik zou hem met genoegen hebben gedood,’ zei de jonge vrouw, terwijl ze dichterbij kwam. ‘Ik was met mijn plannen bezig. Plannen die ik nooit aan jullie heb verteld. Zo’n gouden halsring was de sleutel. Niet enkel om ons te bevrijden, maar ook de ande­ren, Bryan, Elizabeth, Aiken, Stein. Om alle menselijke slaven te bevrijden! Zie je dat niet? Ik zou het hebben klaargespeeld! Met die gouden halsring had ik dat ding binnen in me kunnen temmen en het zelf gebruiken.’

Amerie hoorde zichzelf praten. ‘We zijn je allemaal dankbaar, Felice. Geloof me. We waren doodeenvoudig met stomheid geslagen door alles wat er ineens gebeurde om iets te kunnen zeggen na dat gevecht. En Dougal... hij was te vlug; Basil en Yosh konden hem niet tegenhouden. En hij is waarschijnlijk te gek om te begrijpen wat hij deed toen hij die halsring weggooide. Hij geloofde misschien wel dat hij pas veilig was voor Epones macht wanneer dat ding van haar lichaam was gescheiden.’ Felice zei niets. Na een tijdje zei de non: ‘Misschien kun je een andere te pakken krijgen.’

Er klonk een zucht. ‘Ze weten nu wie ik ben, dus het zal gevaar­lijk worden. Maar ik moet het proberen. Misschien moet ik een andere karavaan overvallen. Of zelfs naar Finiah gaan. Het zal heel moeilijk zijn en ik zal hulp nodig hebben.’ ‘We zullen je helpen.’ Felice lachte zachtjes.

‘Ik zal helpen. Ik zal voorlopig nog niet in een klooster onderdui­ken.’

‘Aha. Dat is . .. goed. Ik heb je hulp nodig, Amerie. Ik heb je nodig.’

‘Felice, begrijp me niet verkeerd.’

‘Oh, ik weet alles over jouw eed tot afzondering. Maar die wordt over zes miljoen jaar afgelegd, in een andere wereld. Nu heb jij mij even hard nodig als ik jou.’

‘Ik heb je bescherming nodig. Wij allemaal.’

‘Je hebt meer nodig dan dat.’

Amerie stapte achteruit, struikelde over een steen en viel, haar toch al beschadigde handen verder openhalend. ‘Laat me je overeind helpen,’ zei Felice. Maar de non krabbelde op eigen kracht overeind en liep terug naar de gloeiende restanten van het kampvuur waar de anderen al sliepen. Ze struikelde en kneep met de vingers in de palmen van haar hand zodat haar nagels de wond nog verder inscheur­den. Achter haar lachte Felice in de duisternis.

16

‘Hij is klaar, Sukey. Jij moet voor de laatste ontlading zorgen.’ ‘Maar... kan ik dat? Misschien verknoei ik het weer, Elizabeth.’

‘Dat doe je niet. Jij kunt voor dit aspect van zijn genezing zorgen. Hij wil mij niet toelaten, maar jou wel. Wees niet bang.’ ‘Goed. Maak jij hem langzaam los van de neurale verdoving van die halsring. Ik ben klaar.’

... De graanvelden van Illinois, vlak als een tafel en zich uit­strekkend van horizon naar horizon met speelgoedboerderijen en bijgebouwtjes die eenzaam te midden van die oneindigheid staan. Tussen een van de rijen maïs zit een jongen van drie jaar met een teef, een Duitse herder. Hij is slim en ondeugend en hij ziet kans een zendersignaal van zijn jeans los te wurmen hoewel dat is vastgemaakt met een sluiting die kinderbestendig heet te zijn. Hij geeft het aan de teef. De teef is zwanger en constant hongerig en dus slikt ze het door. De jongen komt overeind en krabbelt door de maïs in de richting van een interessant geluid in de verte. De teef, niet voldaan door het elektronische hapje, rent terug naar de boerderij waar het eten wordt klaargemaakt... ‘Nee, ik wil daar niet naar terug!’ ‘Stil nou maar. Rustig aan. Je bent er heel dicht bij.’… Een robot-oogstmachine, bijna zo groot als de boerderij zelf en helder oranje, komt dichterbij en verslindt de maïsplanten met dertig rijen tegelijk, maakt van de stengels en bladeren bruikbare pulp, schudt de kolven die zo lang zijn als de onderarm van een man en giet de rijkgouden korrels in haar containers, kant en klaar voor verscheping naar andere boerderijen ver­spreid over het hele Galaktische Bestel. Deze nieuwe variëteit gaat twintig kubieke meter graan per hectare opleveren… ‘Ik wil er niet naar kijken. Zorg dat ik er niet naar hoef te kij­ken.’

‘Kalm. Rustig. Kom maar met mij mee. Maar een klein eind­je.’

. . . De jongen scharrelt door de rechte rij waar de zwarte aarde tot grijs, kruimelig stof is verpoederd. Gigantische planten bui­gen over hem heen, de kolfbladeren zijn bruin verkleurd tegen de hemel, de gezwollen kolven steken ver uit en zijn klaar om geoogst te worden. De jongen loopt in de richting van het geluid voor hem, maar het is ver weg dus moet hij een tijdje gaan zitten en uitrusten. Hij leunt tegen een van de stengels die zo dik is als van een jong boompje en de brede bladeren bieden hem bescher­ming tegen de hitte van de zon. Hij doet zijn ogen dicht. Wan­neer hij die weer open doet, is het geluid heel wat harder en de lucht is vervuld van stof.. . ‘Alsjeblieft. Alsjeblieft.’