Выбрать главу

18

De rivier de Rhöne stroomde breed en langzaam. Zelfs met het zeil voluit en de kleine hulpmotor aan, deed het schip er lang over om het eiland Darask achter zich te laten. De van vocht doordrenkte vlakten van de Camarque lagen onder een gouden nevel waardoor alles op een grotere afstand dan een kilometer vaag werd en veranderde in een slecht herkenbare achtergrond. Later, toen de boot verder naar het zuiden was gevorderd, kre­gen de passagiers aan hun linkerhand bergen in zicht en in het moeras de toppen van afzonderlijke rotsmassa’s. Maar de zee was nergens te zien. Kleine, vrolijke oranje-blauwe mezen en roodgekuifde gorzen kwetterden in de grote papyrusbossen langs de oevers. De bovenkant van het passagierscompartiment was verwijderd en de hele morgen hadden ze gefascineerd kun­nen toekijken hoe krokodillen en zeekoeien om de boot zwom­men. Eenmaal zagen ze een school transparante waterslangen die glanzend en doorzichtig als golvende regenbogen onder de mistige zon doorgleden.

Tegen het middaguur legden ze aan bij een ander eiland waar tientallen andere schepen lagen, voornamelijk vrachtboten en grotere, vrolijk versierde Tanu-schepen, overdekt met kleine, zwijgende rama’s die vijf rijen dik op hun banken zaten als klei­ne, niet-geboeide galeislaven die hun riemen waren kwijtge­raakt. Schipper Highjohn legde uit dat ze hier niet aan land zouden gaan. Ze zouden hier lang genoeg blijven om de trans­parante kap weer boven het passagiersgedeelte aan te brengen. ‘Niet nog meer van die verdomde stroomversnellingen,’ smeekte Raimo, terwijl hij zijn fles te voorschijn haalde. ‘Deze is de allerlaatste,’ stelde de schipper hem gerust. ‘En niet de ergste, ook al is ze tamelijk steil. Een van die nog niet geringde gorilla’s uit de tijd toen de tijdpoort nog maar net bestond, noemde haar La Glissade Formidable. Dat klinkt een stuk klas­sieker dan Dodelijke Glijbaan, dus op die naam houden we het tegenwoordig maar.’

Stein, die naast Sukey zat, keek verbaasd. ‘Maar we zouden nu al lang in de Rhönedelta moeten zijn. Zowat op de oever van de Middellandse Zee. Wat zou hier nog voor afdaling kunnen zijn?’

‘Dan staatje een verrassing te wachten,’ vertelde Bryan hem. ‘Ik kon het zelf ook niet geloven toen de schipper het vertelde. Ik heb ook op de Middellandse Zee gevaren, zoals je weet. Waar het op neerkomt, Stein, is dat de knappe koppen die onze kaarten van het Plioceen hebben getekend, een kleine misrekening hebben gemaakt.’

De arbeider die bezig was geweest de transparante panelen weer te bevestigen, gaf het laatste paneel een ferme duw en zei: ‘Je kunt weer, schipper.’

‘Iedereen de gordels om,’ beval Highjohn. ‘En kom jij maar mee naar voren, Bryan. Je zult dit een hele mooie vinden.’

Er stak een lichte wind op toen ze hun aanlegplaats verlieten in het kielzog van een dertig meter lang vrachtschip dat geladen was met metalen blokken. De nevels die tot nu toe hun zicht hadden belemmerd, losten op en ze keken naar het zuiden om een eerste glimp van de zee op te vangen. Maar ze zagen een wolk.

‘Wat is dat voor de duivel?’ riep Stein uit. ‘Het ziet eruit alsof er een fabriek van plastics in de brand staat of een grote vulkaan aan het werk. Die verdomde wolk komt tot in de troposfeer.’ De mast van het schip vouwde zich samen en verdween, de hulp­motor stopte. Ze begonnen snelheid te krijgen. De drijvende vel­den moerasgras lagen nu wijder verspreid en het schip volgde een door markeringen aangegeven vaargeul die naar het zuid­oosten ging, onder een ronde kaap door aan hun linkerhand die als een soort uitloper van de Alpen uit het vlakke land stak. Ze voeren rechtstreeks op de hoog boven alles uittorenende witte wolk af, terwijl hun snelheid met de minuut toenam. Toen zei Elizabeth: ‘Goede God! De Middellandse Zee is er niet.’

De vrachtboot die hen ongeveer een halve kilometer vooruit was, verdween uit het gezicht. In het oosten en het westen lagen over­al langs de horizon kleine brokstukken land, maar tussen hen in lag niets dan een strook water die de melkkleurige hemel ont­moette en in het midden een ondiepe inzinking had. En dan was er het geluid, een zwellend gerommel met daaronder een gesis dat oorverdovend werd naarmate ze dichter en dichter op La Glissade Formidable af joegen, daar waar de brede uitloop van de Rhöne eindigde op de rand van het continent. Creyns mentale stem drong tot iedereen door die een halsring droeg. ‘Moet ik vergetelheid programmeren?’ Maar ze ant­woordden allemaal ‘nee!’, want hun nieuwsgierigheid was groter dan de angst voor wat komen mocht.

Het schip raasde over de rand en begon af te dalen, gedragen door modderige wateren die een steile afdaling vol sediment overspoelden. Met tachtig kilometer per uur plonsden ze in de diepten van de Lege Zee.

Ze kwamen aan het einde van de Glissade na vier uur en dreven toen in het bleke water van een groot, bitter meer. Overal om hen heen bevonden zich de veelkleurige wortels van het continent; glinsterende, fantastisch afgesleten vormen van zout, watervrij calciumsulfaat en gips. De transparante overkapping werd ver­wijderd, het zeil weer gehesen en toen koerste het schip met gro­te snelheid naar het zuidwesten, daar waar volgens Creyn de hoofdstad Muriah lag dat door de Tanu Aven werd genoemd. Het lag aan de top van het schiereiland der Balearen, boven het smetteloze laagland dat de Witte Zilvervlakte werd genoemd. Ze reisden nog één dag verder, overrompeld door de vreemdheid en de schoonheid en nauwelijks in staat er anders over te spreken dan in uitroepen van bewondering waarop Creyn steevast ant­woordde: ‘Ja, het is mooi. En er komt nog meer, overweldigender dan jullie je kunnen voorstellen.’

Laat op de avond van de zesde dag nadat ze van kasteel Door­tocht waren vertrokken, kwamen ze aan. Het hoge schiereiland van Aven strekte zich groen en golvend naar het westen uit, met slechtséén enkele top op het hoogste punt, half verborgen in de nevels. Een span helladotheria met glanzende sjabrakken van regenboogkleurig materiaal trok het schip over een lange, van rollers voorziene baan, terwijl chaliko-ruiters in gaasachtige gewaden en glazen wapenuitrustingen hen over die steile helling volgden. Ze droegen lampen en banieren en dierkoppige hoorns en langs de hele weg in de richting van de schitterende stad hoog boven het zout zongen de Tanu die hen verwelkomden. Hun lied had een meeslepende melodie die Bryan vreemd bekend voor­kwam, maar de mensen die halsringen droegen, verstonden ook de vreemde woorden.

Li gan nol po’köne niési, ‘Köne o lan li pred nêar, U taynel compri la neyn, Ni blepan algar dedöne. Shompri póne, a gabrinel, Shal u car metan presi, Nar metan u bor taynel o pogeköne, Car metan sed göne mori.
Er is een land dat schijnt door tijd en leven. Een vriendelijk land in werelds lange jaren, Veelkleurige bloesems bedekken het Uit de oude bomen waarin de vogels zingen. Iedere kleur gloeit, verrukking allerwegen Muziek doorstroomt de Zilveren Vlakte Op de zoet gestemde Vlakte van het Veelkleurig Land,
Op de Witte Zilvervlakte in het zuiden. Daar zijn geen tranen, geen bedrog, geen verdriet, Daar is geen ziekte, geen zwakheid of dood, Daar ligt de rijkdom in talrijke kleuren, Zoete zang voor het oor, speelse wijn voor de tong. Gouden strijdwagens meten zich op de Vlakte van Wedijver. Kleurige rossen rennen in gelijkmatig klimaat. Noch de dood noch het ebben van het tijd Bedreigen hen in het Veelkleurig Land.

III

Het Bondgenootschap

1