Выбрать главу

De gigantische mammoetboom had tienduizend jaar overleefd. Te midden van een bos vol kleinere exemplaren, hoog in de Vogezen, was hij van binnen uitgehold door bosbrand en rotting. In voorbije millenia had de bliksem de top eraf gesneden zodat de Boom nu slechts honderd meter hoog was, terwijl de stam bij de grond ongeveer een vierde van die afstand mat waardoor de mammoetboom het uiterlijk had gekregen van een immense afgeknotte pilaar. Dat de Boom toch nog leefde, werd bewezen door spaarzame takken in de gebroken kroon, waarvan de naal­den te klein leken om licht in al het voedsel te kunnen omzetten dat voor zo’n omvangrijk monument noodzakelijk was. De mammoetboom was gastheer voor een hele familie scherp gebekte adelaars en verscheidene miljoenen rode mieren. Sinds vroeg in de middag herbergde hij ook een groep vrij levende mensen die gewoon waren de grote holle stam als wijkplaats te gebruiken in tijden van speciaal gevaar. Het regende zachtjes. Over een uur zou het donker zijn. Een vrouw in een door vocht gevlekt herteleren jasje stond naast een wortel van de Boom, haar ogen gesloten, de vingertoppen tegen haar keel gedrukt. Nadat er vijf minuten waren vergleden, open­de ze haar ogen en veegde haar vochtige voorhoofd gedeeltelijk droog. Bukkend vouwde ze de bladeren van een varen opzij en ging een onschuldig uitziende opening daarachter binnen die in feite een vrijwel dichtgetrokken spleet was die toegang gaf tot het binnenste van de Boom.

Iemand hielp haar uit haar verregende kleren. Ze knikte dank­baar. Overal in het binnenste van de romp brandden kleine vuurtjes op kleine stenen verhogingen; de rookpluimen ervan vermengden zich met dat van een groter, centraal vuur en ver­dween hoog daarboven in de natuurlijke schoorsteen. Het hoofdvuur brandde binnen een haard die de vorm had van een X. In het centrum waren de vlammen hoog, maar aan de zijden laag genoeg om erop te kunnen koken. Mensen zaten in grote aantal­len rondom dit centrale vuur; kleinere groepen hielden zich op rondom de andere vuurplaatsen. Overal rook het naar stomende kleding die rondom de vuren te drogen was gelegd, naar brood dat in de as werd gebakken, naar hete, gekruide wijn en naar sudderend vlees.

Richard hing boven een van de grote potten, snauwend naar de koks om zich heen terwijl hij af en toe gedroogde kruiden toe­voegde uit een verzameling aarden potten die op de grond stond. Claude en Felice zaten daar vlak bij, dicht naast elkaar en Amerie was bezig met haar goede arm medicijnen uit hun bagage te sorteren. Haar kleine wilde kat keek nieuwsgierig toe nadat ze snel had geleerd dat de medicijnen, het verband en de instru­menten geen prooi waren of dingetjes om mee te spelen. Angélique Guderian kwam naar hun kant van het vuur en strek­te haar handen uit naar de warmte. ‘Het is een goed ding, ma soeur, dat Fitharn en de andere Firvulag in staat waren jouw rugzak terug te vinden. We komen altijd medicijnen tekort en we zulllen je sociale vaardigheden evengoed kunnen gebruiken als de spirituele. Er zijn geen professionele genezers onder ons, want zij worden allemaal met een grijze halsring onderworpen zodra hun beroep bekend is. We kunnen alleen maar aannemen dat jij daaraan bent ontsnapt doordat de Tanu een vergissing hebben gemaakt.’

‘En er is geen mogelijkheid om te ontsnappen zodra ze die ring om hebben?’ ‘Ze kunnen ontsnappen, dat is zeker. Maar zodra de drager van een grijze of een zilveren halsring binnen het men­tale bereik komt van een Tanu, dan wordt hij gedwongen die te dienen, desnoods met verlies van eigen leven. Daarom kunnen wij niemand onder ons accepteren die de halsring draagt.’ ‘Behalve jijzelf,’ zei Felice zachtjes. ‘Maar zij die goud dragen, zijn vrij. Of niet?’

Claude was bezig een nieuwe rozenkrans voor Amerie te snijden. Zijn mes van vitredur glansde als een saffier in het licht van de vlammen. Hij vroeg: ‘Kunnen die halsringen niet worden verwij­derd?’

‘Niet zolang de drager in leven is,’ antwoordde Madame. ‘We hebben dat natuurlijk geprobeerd. Het metaal zelf is helemaal niet zo sterk, maar het schijnt dat de halsring op de een of andere manier onverbrekelijk verbonden raakt met de levensenergie van de drager. Die band is al compleet nadat de ring een uur of daaromtrent is gedragen. Het losmaken of doorbranden ervan veroorzaakt de dood door krampen. De doodsstrijd heeft veel weg van wat sommige perverse Tanu door middel van hun geest weten te bewerkstelligen.’

Felice kwam dichter naar het vuur. Ze had na een geforceerde mars van zesendertig uur naar deze Boom eindelijk haar wapen­rusting afgedaan en de natte stof van haar groene kleding daar­onder plakte aan haar slanke lichaam. Haar benen en bovenar­men zaten vol schrammen en donker gekleurde blauwe plekken. Na het nieuws dat de Tanu aan een grootscheepse Jacht waren begonnen en in de Vogezen waren doorgedrongen, was Madame met haar verkenningspatrouille en de overblijvenden van Groep Groen zo snel mogelijk naar de schuilplaats in de Boom gevlucht waar ze door andere menselijke vrijen werden ontvangen. Felice deed haar best haar stem zo gewoon mogelijk te laten klinken. ‘Dus er is geen manier om uw eigen halsring te verwijderen, Madame?’

De oude vrouw staarde de atlete langdurig aan. Ten slotte zei ze: ‘Pas op dat je niet in de verleiding komt, mijn kind. Deze gouden halsring blijft tot aan mijn dood een deel van mij.’ Felice lachte kort en zachtjes. ‘Daar hoeft u niet bang voor te zijn. Kijk maar in mijn geest.’

‘Ik kan je geest niet lezen, Felice. Je weet dat. Ik ben geen bewerkster en je eigen sterke, latente vermogens beschermen je. Maar de vele jaren terug in de herberg hebben me wel inzicht verschaft in persoonlijkheden zoals jij. En hoe beperkt mijn eigen vermogens ook mogen zijn, ik geniet het vertrouwen van de Firvulag ... en zij kunnen je lezen als een simpel schoolboek.’ ‘Dus dat is het,’ merkte Felice op. ‘Ik voelde iets.’ ‘De Firvulag hebben je vrijwel vanaf het begin gevolgd,’ zei de oude vrouw. ‘Ze gaan de karavanen altijd achterna in de hoop op een samenloop van omstandigheden waardoor zij de reizigers kunnen overnemen. Ze hoorden je toen je je vrijheid bevocht aan de oever van het Lac de Bresse en ze hebben je zelfs geholpen, weet je dat? Ze hebben beelden toegevoegd aan de jouwe waar­door chaliko’s en soldaten nog verder in verwarring raakten en waardoor jij en je vrienden konden overwinnen. Ah, de Firvulag waren van jou onder de indruk, Felice! Ze onderkenden je moge­lijkheden. Maar ze waren ook bang voor je… en terecht. En dus maakte Fitharn, die de wijste was onder diegenen die jou volgden, een levendige illusie die de geest van een van je confrè­res overmeesterde…’

‘Dougal!’ schreeuwde Felice overeind springend.

‘C’est ca.’

Richard grinnikte ironisch. ‘Handige sodemieters! Ik wil wedden dat ze zelfs die gouden halsring uit het meer konden krijgen, als ze dat wilden.’

Een chaotische mengeling van emoties speelde over het meisjes­gezicht. Ze wilde iets zeggen, maar Madame stak haar hand op.

‘De Firvulag geven geschenken als het hun goeddunkt, niet zoals wij dat willen. Je zult geduld moeten hebben.’

Claude zei: ‘Dus de Firvulag hebben ons de hele weg gevolgd. Ga me niet vertellen dat ze ook onze achtervolgers in de war hebben gebracht?’

‘Natuurlijk wel,’ antwoordde Madame Guderian. ‘Zouden die schepen vol grijze ringen dragende mariniers anders geen spoor yan jullie hebben gevonden? Zouden de achtervolgende soldaten jullie spoor niet hebben ontdekt, al hadden jullie nog zulke pathetische en armzalige pogingen gedaan om hen te misleiden? Natuurlijk hebben de Firvulag geholpen! En Fitharn waar­schuwde ons dat jullie in de bossen waren en dus kwamen we jullie halen. Ze waarschuwden ons ook voor de Jacht die door­gaans niet zo diep in de bossen doordringt.’ Richard proefde nog eens van de vleespot en trok een gezicht. ‘We zijn nu op een veilige plaats. Wat gaat er nu gebeuren? Ik ben niet van plan me de rest van mijn leven te blijven verstop­pen.’

‘Denk je dat wij dat leuk vinden? Jullie hebben ons nogal wat last bezorgd door naar de Vogezen te ontsnappen. Gewoonlijk neigen de Tanu ertoe om ons met rust te laten en wij, vrije men­sen, kunnen daardoor leven in verspreide woningen of in gehei­me dorpjes. Ikzelf leef in Verborgen Bron, dat ligt vlak bij het toekomstige Plombières-les-Bains. Maar Heer Velteyn van Finiah is woest over de moord op Epone. Jullie moeten goed begrijpen dat nog nooit eerder een Tanu is gedood door een mens zonder halsring. Velteyns Vliegende Jacht zal nu zelfs onze kleinste nederzetting uitkammen in de hoop Felice te vinden. Er zullen overal patrouilles zijn, tenminste totdat de Tanu in beslag worden genomen door de voorbereidingen voor de Grote Veld­slag. En wat we met jullie zullen doen, daar zullen we over pra­ten zodra Peo en zijn strijders terug zijn. Ik heb hun nadering al gemerkt.’