Claude hield de bevende Martha in zijn armen en gebruikte de slip van zijn hemd om haar tranen te drogen. Hij bracht haar naar de bemoste plek waar Madame nog met Burke bezig was en dwong haar te gaan zitten. De pijpen van haar leren broek waren bevuild met opgedroogd bloed en vuil, maar er waren ook helderrode vlekken rond haar enkels.
‘Je kunt maar beter ook even naar haar kijken, Madame,’ zei Claude. ‘Ik zorg wel voor Steffi.’
Hij zocht een deken en ging ermee naar het lichaam, zijn eigen woede en weerzin onderdrukkend. Hij had Stefanko pas vier dagen gekend, maar zijn parate vaardigheid en zijn innemende persoonlijkheid hadden hem tot een aangename tochtgenoot gemaakt tijdens hun reis van Hoog Vrazel naar de moerassen van de Rijn. Nu kon Claude weinig anders meer doen dan het van pijn vertrokken gezicht terug te brengen in zijn oorspronkelijke vorm. Je hoeft niet meer zo verbaasd te kijken Steffi. Ontspan je en rust. Rust in vrede.
Een horde vliegen was neergedaald op de naar buiten gekomen massa ingewanden en vloog met tegenzin op terwijl Claude het lichaam van Stefanko in de deken rolde. Met een hittepistool brandde hij de deken dicht zodat de uiteinden smolten en een soort zak vormden. Hij was daar bijna mee klaar toen Fitharn, Richard en Felice met zuigende geluiden uit het moeras terug kwamen ploeteren.
Felice hield een scherp gekant, geel voorwerp omhoog dat eruitzag als een ivoren marlpriem.
‘We hebben de smeerlap, voor wat dat dan nog waard is.’ Richard schudde zijn hoofd. ‘Een varken zo groot als een os! Moet achthonderd kilo hebben gewogen! We hadden vijf pijlen nodig om er een eind aan te maken nadat Pegleg het in de struiken had gedreven. Ik kan er nog steeds niet bij hoe iets van die grootte zo ongemerkt in onze buurt heeft kunnen komen.’ ‘Het zijn intelligente duivels,’ gromde Fitharn. ‘Het moet ons beneden de wind hebben gevolgd. Als ik alert was geweest, had ik het moeten voelen. Maar ik dacht erover na dat we voort moesten maken om ongezien over de rivier te komen voor de ochtendmist optrok.’
‘Wel, nu zitten we hier vast op klaarlichte dag,’ zei Felice. Ze hield de hoorn omhoog. ‘Daar heeft deze hier voor gezorgd.’ ‘En wat nu?’ wilde Richard weten.
Felice had de pijlen uit de houder aan haar boog gehaald en knielde bij het water naast het pad om de besmeurde glazen pijlpunten schoon te maken. ‘We zullen ons aan deze kant moeten verbergen tot de zon ondergaat en dan pas oversteken. Het is vannacht bijna volle maan. Misschien zien we kans in een paar uur over die smalle strook laagland aan de oostelijke oever te komen. Dan zouden we ons kamp kunnen opslaan tussen de rotsen voor de rest van de nacht.’
De Firvulag slaakte een uitroep. ‘Je denkt er toch niet over om verder te gaan?’
Ze staarde hem woedend aan. ‘Denk jij er soms over terug te keren?’
Claude zei: ‘Steffi is dood. Peo is er slecht aan toe. Hij moet door iemand van ons mee teruggenomen worden naar Amerie of hij raakt zijn been kwijt of nog erger.’
‘Dan blijven er nog steeds vijf van ons over,’ zei Felice. Ze fronste haar voorhoofd en sloeg met de hoorn van het zwijn tegen haar in leer geklede dij. ‘Pegleg zou met Burke terug kunnen gaan. Hij zou van zijn eigen mensen onderweg hulp kunnen krijgen. Maar voor je weggaat,’ zei ze tegen de kleine man, ‘moetje ons precies vertellen hoe we in de vesting van die Sugoll komen.’
‘Dat zal niet gemakkelijk zijn.’ De Firvulag liet zijn hoofd heen en weer rollen. ‘Het Zwarte Woud is heel wat woester dan de Vogezen. Sugoll leeft op de noordoostelijke helling van de Feldberg, waar de Paradijsrivier uit de sneeuwvelden komt. Geen goed land.’
‘De Tanu zullen ons afan de andere kant van de Rijn niet zoeken,’ zei ze. ‘Als we eenmaal aan de overkant zijn, hoeven we ons over patrouilles waarschijnlijk geen zorgen meer te maken.’ ‘Er zijn altijd nog de Huilers,’ zei Fitharn. ‘En ’s nachts de Jacht. Vanuit de lucht, als die door Velteyn wordt geleid. Wanneer de Jacht jullie op open terrein in de gaten krijgt, is het afgelopen.’
‘Kunnen we niet voornamelijk overdag reizen?’ suggereerde Richard. ‘Madame Guderian kan ons met haar vermogens waarschuwen tegen vijandige Firvulag.’ De oude vrouw was naar de groep toe gekomen, een uitdrukking van diepe bezorgdheid op haar gezicht. ‘Ik ben niet zozeer bang voor les Criards als wel voor Sugoll zelf. Zonder zijn medewerking zullen we de Donau misschien nooit op tijd vinden en wanneer Fitharn niet bij ons is, zou Sugoll wel eens kunnen denken dat hij de orders van de koning zonder schade kon negeren. En er is nog iets dat zorgen baart. .. Martha. De schok heeft ernstige bloedingen veroorzaakt. De Tanu hebben haar destijds vier kinderen snel achter elkaar laten baren en haar vrouwelijke organen ...’
‘Oh, in godsnaam,’ zei Felice ongeduldig. ‘Met wat rust moet ze erbovenop komen. Ondertussen moeten wij het er met Sugoll maar op wagen.’
‘Martha is erg verzwakt,’ hield de oude vrouw vol. ‘Het zal eerst slechter met haar gaan voor ze beter wordt. Het is eerder gebeurd. Het zou het beste zijn wanneer ze met Peo en Fitharn terugging.’
Richard keek twijfelend. ‘Nu Stefanko er niet meer is, is zij de enige met technische kennis. God mag weten hoe lang het zonder haar hulp kan duren voor we door hebben hoe de circuits in zo’n buitenaards vliegtuig in elkaar passen.’ ‘We kunnen de expeditie uitstellen,’ zei Fitharn. ‘Dan zouden we een heel jaar moeten wachten!’ Felice was woedend. ‘Dat neem ik niet! Dan haal ik die verdomde Speer wel in mijn eentje op!’
Vanaf de cipres riep Martha naar hen. ‘We kunnen het zoeken geen jaar uitstellen, Madame. In een jaar kan van alles gebeuren. Over een dag of twee ben ik weer in orde. Als jullie me een beetje helpen, haal ik het wel.’
‘We zouden een soort draagbaar uit de delen van onze bedden kunnen maken,’ stelde Claude voor.
Felices gezicht verhelderde. ‘En op ruw terrein zou ik haar op mijn rug kunnen dragen. Ze heeft gelijk, er zou van alles kunnen gebeuren als we de zaak uitstellen.’ Haar ogen dwaalden af naar de Firvulag, die haar met poeslieve objectiviteit aankeek. ‘Anderen zouden het Scheepsgraf voor ons kunnen vinden.’ ‘Het zou het verstandigst zijn om terug te keren,’ zei Fitharn. ‘Hoe dan ook, Madame Guderian moet de beslissing nemen.’ ‘Dieu me secourait,’ mompelde de oude vrouw. ‘Een van ons heeft al het leven verloren.’ Ze deed een paar langzame stappen in de richting van de verpakte bundel op het pad. ‘We weten heel goed wat het antwoord zou zijn als we zijn mening vroegen.’ Ze keerde zich naar de anderen en tilde haar kin op met het bekende gebaar. ‘Alors… Fitharn, jij gaat met Peo terug. De rest gaat verder.’
Gedurende de rest van de dag verborgen ze zich in een groepje taxusbomen dicht bij de westoever van de Rijn. De verwrongen, laaghangende takken boden een uitstekende schuilplaats. Verborgen achter gordijnen van mos en bloeiende epifijten konden ze het verkeer op de rivier gadeslaan, terwijl ze tegelijkertijd veilig waren voor krokodillen en andere potentieel gevaarlijke dieren waarvan het hier wemelde.
Het werd zeer heet terwijl de zon hoger klom. Voedsel was geen probleem, want er was een overvloed aan schildpadden waarvan het vlees kon worden geroosterd met de hittepistolen en aan palmscheuten waarvan de kern eetbaar was en aan honingzoete druiven die zo groot waren als golfballen en die Richard tot verrukte speculaties over wijnbereiding voerden. Maar naarmate de ochtend zich voortsleepte en overging in de middag, begonnen verveling en reacties op het vroege geweld hun tol te eisen. Richard, Felice en Martha trokken het merendeel van hun kleren uit, bonden zichzelf aan grotere takken van de boom vast en vielen in slaap, het aan Madame en Claude overlatend om de wacht te houden bij de brede rivier. Er kwamen slechts een paar bevoorradingsschepen van plantages voorbij. Finiah zelf lag twintig kilometer meer naar het noorden op de andere oever, waar de korte Paradijsrivier uit een diepe kloof te voorschijn kwam die het Zwarte-Woud-massief bijna doormidden sneed. ‘Later,’ zei Madame tegen Claude, ‘wanneer het donker is, zullen we de lichten van Finiah tegen de noordelijke hemel kunnen zien. Het staat op een vooruitstekende heuveltop in de Rijn. Het is geen grote stad, maar ze is de oudste van alle Tanu-steden en ze wordt altijd met veel pracht en praal verlicht.’ ‘Waarom zijn ze dan uit dit gebied verder naar het zuiden getrokken?’ vroeg Claude. ‘Uit wat ik heb gehoord, begrijp ik dat de meeste van hun steden rondom het Middellandse-Zeegebied liggen, waardoor ze deze noordelijke streken min of meer aan de Firvulag hebben overgelaten.’