Выбрать главу

‘Hij was een paar maanden eerder om het leven gekomen bij een baantje op Pelon-su-Kadafiron, een Poltryaanse planeet. Ik dacht erover mezelf om het leven te brengen, maar ik kon het niet. Toen niet. In plaats daarvan ging ik hierheen, God mag weten waarom. Wilde mezelf straffen, denk ik. Mijn keurig kop­petje lag helemaal overhoop en dolgedraaid. Je weet wel... je kon alles met me doen, stomp me, sla me, gebruik me, het maak­te niet uit zolang ik niet hoefde na te denken. Die fokmerrieboerderij waar ik hier terechtkwam na kasteel Doortocht was een nachtmerrie. Ze gebruiken er alleen de beste vrouwen voor. Onder de veertig, al of niet met verjonging en de mooisten. De anderen laten ze steriel, die zijn goed voor de dragers van grijze halsringen en de mannen zonder. Maar bij ons werd de vrucht­baarheid hersteld door die Tanu-artsen en daarna werden we doorgezonden naar de plezierkoepels in Finiah. Wil je geloven dat er heel wat versufte en lamgeslagen vrouwen waren zoals ik die dat gewoon maar pikten? En ik bedoel, als je een dame was die er geen bezwaar tegen had op die manier gebruikt te worden, dan was het een bloedgeil paradijs. Ik heb begrepen dat de Tanuvrouwen nog beter zijn als het om opgezweepte seks gaat, maar de mannen lieten wat mij betreft ook niks onberoerd. Die eerste weken waren een nymfomane verrukking. Daarna werd ik zwan­ger.

Al de moedertjes in verwachting worden door de Tanu konink­lijk behandeld. Mijn eerste baby was blond en aanvallig. Ik had er nooit een gehad en ze lieten me acht maanden voor hem zor­gen. Ik hield zoveel van hem dat ik er geestelijk bijna weer door bovenop kwam. Maar toen ze hem weghaalden, ging ik weer psycholine slikken en wentelde me in seksuele genoegens, net als de rest van al die neukgrage stomme wijven. De volgende zwan­gerschap was afschuwelijk en de baby bleek een Firvulag te zijn. De Tanu maken één op de zeven keer een Firvulag bij mensen en één op de drie keer bij hun eigen vrouwen; Firvulag-ouders krij­gen daarentegen nooit Tanu-kinderen. Hoe dan ook, ze lieten me dat kleine spookwezentje niet verzorgen. Ze namen hem gewoon mee en lieten hem achter op een traditionele plek in het bos. Ik was van die zwangerschap maar nauwelijks bijgekomen, of ze probeerden het al weer. Maar tegen die tijd was al de lol eraf. Ik begon weer nuchter te worden, denk ik. En nuchter moetje daar niet zijn, onverschillig of je een menselijke vrouw of een man bent. Te veel stoten van die Tanu en je begint pijn te krijgen in plaats van plezier. Bij de één gebeurt het sneller dan bij de ander, maar als je tot de gemiddelde mensen behoort, ga je er aan seks met de Tanu vroeg of laat onderdoor.’ ‘Ja,’ zei Richard.

Ze keek hem onderzoekend aan. Hij lachte, kleintjes en verne­derd. Ze zei: ‘Welkom bij de club ... Goed ... ik kreeg nog een blonde baby en toen een vierde. Dat was die met de keizersnede. Een lief, dik meisje van vier en een halve kilo, zeiden ze. Maar ik was een week doodziek, dus werd het kind uitbesteed aan een min en ze gaven me zes hele maanden rust om mijn ouwe karkas weer in vorm te krijgen. Ze gaven me zelfs een behandeling met Huid, dat is zoiets als een regeneratiebehandeling voor de armen, maar ik schoot er weinig mee op. Degene die me ermee behandelde, zei dat mijn bewustzijn er niet de juiste golflengte voor had. Maar ik wist dat ik niet meer beter wilde worden om nog meer kinderen te krijgen. Ik wilde sterven. Dus liet ik me op een mooie avond rustig in de rivier glijden.’ Hij kon geen woorden bedenken om haar te troosten. Deze spe­ciale vrouwelijke vernedering ging zijn verstand te boven. Hoe­wel hij medelijden met haar had en innerlijk razend was op dege­nen die haar zo hadden gebruikt, die een half menselijke parasiet in haar hadden geplant die zich met haar leven voedde, die haar interne organen en buikwand stukschopte en haar dan nog eens geweld aandeed wanneer het geboren werd. God! En ze zei dat ze hield van die eerste baby! Hoe was zo iets mogelijk? (Hij zou die kleine mormels hebben vermoord voor ze de kans kregen te ademen.) Maar zij had er van één gehouden en ze zou wellicht van de anderen hebben gehouden als ze die niet hadden wegge­haald. Ze hield van die pijnschenkers, die onwaardigen. Kon een man ooit de wegen van een vrouw begrijpen? Je zou toch denken dat ze nooit meer naar een vent zou willen omzien. Maar op de een of andere manier had ze zijn eigen nood geraden en ... ja!... ze had hem ook nodig gehad. Ze vond hem misschien zelfs wel een beetje aardig. Was ze werkelijk zo edelmoedig?

Alsof ze zijn gedachten geraden had, gaf ze hem een kleine, sensuele glimlach en wenkte hem naar zich toe. ‘We hebben nog tijd over. Als je tenminste zoveel man bent als ik denk.’ ‘Niet als het jou pijn doet,’ hoorde hij zichzelf zeggen nog terwijl hij weer tot leven kwam. ‘Nooit als het jou pijn doet.’ Maar ze lachte alleen maar en trok hem naar zich toe. Vrouwen waren vreemd.

In een ver verwijderde uithoek van zijn hersens tikte iets een boodschap aan hem uit, een overtuiging die uitgroeide tot enor­me, bijna angstaanjagende proporties terwijl de ongekende spanning in hem opliep tot een hoogtepunt. Deze persoon was niet gelijk aan ‘vrouwen’. Ze was niet, zoals dat met al de ande­ren was geweest, een symbool van vrouwelijke seksualiteit, een troosteres, een ontvangstkanaal voor fysieke ontlading. Ze was anders. Zij was Martha.

De boodschap was moeilijk te begrijpen, maar hij moest erach­ter zien te komen wat die inhield.

5

Het was Martha geweest die de Vogelverschrikker zijn naam had gegeven.

Hij was er ineens geweest, zittend op een rotsblok terwijl hij hen met afkerige woede bekeek. Ze waren die morgen vroeg wakker geworden in hun kamp onder aan de zuidelijke flank van de Feldberg. Hij had zich kortaf voorgesteld als een afgezant van Sugoll en had hen toen opgedragen op te breken zonder Richard zelfs maar de kans te geven een ontbijt te maken. De snelheid die hij aangaf terwijl ze over een uitloper van de berg trokken, was een 9Pzettelijke uitdaging en hij zou hen tegen de berg hebben opge­jaagd zonder een rustpauze wanneer Madame daar niet van tijd tot tijd om had gevraagd. Het dwergachtige schepsel voelde zich duidelijk misbruikt nu hij hen als gids moest dienen en hij had besloten op zijn eigen kinderachtige manier wraak te nemen. De Vogelverschrikker was kleiner dan enige Firvulag die ze tot nu toe hadden gezien en beduidend lelijker. Hij had een tonachtig lijfje met magere armen en benen en een schedel die bijna grotesk was samengeperst tot de omvang van een vogelkopje. Grote, zwarte ogen met diepe zakken daaronder stonden dicht bij elkaar boven een snavelachtige neus. Uitstaande oren die aan de bovenkant slapjes ombogen. Zijn huid was van een vettig roodbruin en het spaarzame haar hing in strengen als bij een natte ragebol. Zijn kleren waren in tegenspraak met zijn afstote­lijke verschijning, ze waren schoon en zelfs fraai: glimmende leren schoenen, een brede riem van bewerkt zwart leer, een wijn­rode broek en hemd en een lang vest met geborduurde vlampatronen en ingenaaide halfedelstenen. Hij droeg een soort frygische muts met een grote broche erop juist boven zijn schrale wenkbrauwen die constant afkeurend waren opgetrokken. Achter hun scharminkelige gids aan trokken de vijf reizigers voorbij ravijnen langs een klein maar duidelijk te onderscheiden spoor en passeerden daarbij een deel van het Zwarte Woud dat bijna evenveel loofbomen als coniferen bevatte. Overal waar de stroompjes van de Feldberg langzaam genoeg naar beneden kwamen om stilstaande poelen te vormen, vonden ze zwaar begroeide dalkommen met grote varens en elzen, rankende cle­matis en sleutelbloemen. Ze kwamen in een ondiepte waar het water van een warme bron uit de grond omhoogwelde. Overvloe­dige en ziekelijk uitziende vegetatie groeide rondom en over het stomende water. Een groep raven kraste een sardonische begroe­ting vanaf het half leeggevreten karkas van een klein hert dat bij de rand van een mineraal bekorste poel lag. Er lagen meer bot­ten, sommige schoon en kaal, andere dik met mos bedekt, ver­spreid in de ondergroei.