Verder naar het oosten begonnen de rotsformaties te veranderen. Gekleurde kalkstenen uitsteeksels verschenen tussen het graniet. ‘Een gebied voor grotten,’ merkte Claude op tegen Madame. Ze liepen nu naast elkaar over een pad dat wijder werd en onder een beboste helling doorliep. De zon scheen warm, toch was de paleontoloog zich bewust van een ondergrondse kilte. Op de schaarse plekken waar de rotsen zelf zichtbaar waren, zagen ze rode en blauwe zwaluwen met lange, gevorkte staarten in en uit de holten in het kalksteen vliegen. Slanke olifantsoren groeiden dicht opeen onder de bomen. Daaronder scholen paddestoelen, witgesteeld, de rode bollen wit gespikkeld. ‘Ze zijn hier,’ zei de oude vrouw ineens. ‘Overal om ons heen! Voel je ze niet? Het zijn er zoveel! En allemaal... misvormd.
Een ogenblik lang begreep hij de betekenis niet van wat ze zei. IVlaar het klopte, het kwam overeen met die onderstroom van onrust die al sinds vroeg in de morgen aan de rand van zijn bewustzijn hurkte. Het klopte met de knorrigheid van de Vogelverschrikker die Claude voor een doodgewone Firvulag had gehouden.
‘Les Criards,’ zei Madame. ‘Ze volgen ons. Een van hen leidt ons. De Huilers.’
Het pad liep naar boven over een makkelijke helling, vrij van obstakels. De zwaluwen flitsten tussen de pijnbomen en de berken. Grote gouden banen licht vielen schuin in het woud als zonlicht door open vensters.
‘Het is zo’ n mooie plek,’ zei de oude vrouw. ‘En toch huist er hier wanhoop, mon vieux, een verzieking van de geest die me dwars door het hart gaat en die me tegenstaat. En het gevoel wordt sterker en sterker.’
Hij leende haar zijn arm, want ze struikelde, blijkbaar niet door iets lichamelijks. Haar gezicht was doodsbleek geworden. ‘We kunnen de Vogelverschrikker vragen om te stoppen,’ stelde Claude voor.
Haar stem klonk gesmoord. ‘Nee. We moeten verder gaan . .. Ah, Claude! Dank God dat ze jou niet gevoelig hebben gemaakt voor de uitstraling van andere geesten. Alle wezens met verstand hebben hun geheime gedachten, die verborgen blijven, behalve voor God. Maar er zijn andere gedachtenstromen, hoger gemoduleerd als het ware en op een andere golflengte, een soort niet-vocale spraak. Stromen en stormen van emoties. Die omgeven me nu helemaal en het is van een diepe vijandigheid, van een kwaadwilligheid die alleen maar van gestoorde zielen afkomstig kan zijn. De Huilers. Ze haten andere wezens omdat ze zichzelf nog meer haten. En hun gejank vervult mijn geest...’ ‘Kun je het niet buitensluiten? Of jezelf verdedigen zoals je destijds tegen de Jacht hebt gedaan?’
‘Als ik goed was opgeleid,’ zei ze hopeloos. ‘Maar alles wat ik weet, heb ik mezelf moeten leren. Ik weet niet hoe ik deze horde moet weerstaan. Ze formuleren mentaal geen concrete bedreiging waar ik me op richten kan.’ Ze was nu bijna in paniek. ‘Ze kunnen alleen maar haten. Ze haten met alle kracht die in hen is.’
Lijken ze krachtiger te zijn dan gewone Firvulag?’ Daar ben ik niet zeker van. Maar ze zijn op een onnatuurlijke manier anders. Daarom noem ik ze ook misvormd. Met de Firvulag en zelfs met de Tanu kun je als mens een zekere mentale verwantschap voelen, ook wanneer het vijanden zijn. Maar nooit 2ou ik iets van overeenkomst kunnen voelen met deze Huilers! Ik °en nooit eerder zo dicht bij zovelen van hen in de buurt geweest.
In onze kleine enclave in de Vogezen kom je ze maar zelden tegen en daar waren ze altijd op hun hoede. Maar deze...’ Haar stem brak af, schor en hoog. De vingers van haar rechterhand streken langs de gouden halsring met koortsachtige gebaren, terwijl ze met haar linkerhand pijnlijk in de arm van Claude kneep. Haar ogen vlogen van de ene kant naar de andere, speurend langs de rotsen. Er was niets ongewoons te zien. Felice, die achteraan had gelopen, verkortte de afstand en zei: ‘Deze plek bevalt me helemaal niet. Al een half uur lang heb ik de ellendigste gevoelens. En het lijkt niet op de spokerijen die we ons in het Zwammenwoud in het hoofd haalden. Dit keer is er echt iets om bang voor te zijn! Vooruit, Madame, wat is er aan de hand?’
‘De boosaardige Firvulag ... de Huilers ... ze zijn overal om ons heen. Hun mentale projecties zijn zo krachtig dat zelfs jij ze in je latente staat waarneemt.’
De mond van de blonde atlete verstrakte tot een dunne lijn en haar ogen vonkten. In haar herteleren pak zag ze eruit als een schoolmeisje dat Indiaantje speelde. Ze vroeg Madame: ‘Maken ze zich klaar om aan te vallen?’
‘Ze zullen niets doen zonder de toestemming van hun heerser, Sugoll,’ antwoordde de oude vrouw.
‘Alleen intimidatie dus! Mogen ze blind worden! Wel, mij maken ze niet bang!’ Ze maakte de boog los van haar bagage en controleerde vakkundig de pijlen zonder een stap achter te raken. De steile helling was nu een krankzinnige tuimeling van rotsblokken geworden. De bomen werden schaarser. Ze kregen uitzicht op veel verder liggende valleien. Zelfs de verre Alpen waren in het zuiden enigszins zichtbaar. De Feldberg zelf torende nog eens duizend meter boven hen uit, in het zuidoosten afgesneden tot een onbegaanbare piek alsof een of andere Titaan daar met een bijl aan het werk was geweest om de symmetrie van de verder zo afgeronde top te verstoren. Vooraan in de stoet stak de Vogelverschrikker zijn hand op. Ze waren op een alpenweide gekomen, aan alle kanten omringd door rotsen. Precies in het midden stond een bonk zwart glanzende rots in de vorm van een hooiberg, vol heldergele aderen die als een web door de steen waren verspreid.
‘Dit is het,’ zei de Vogelverschrikker. ‘En hier laat ik jullie graag alleen.’
Hij vouwde zijn armen over elkaar en verdween met een dreigende blik uit hun gezicht. De frons leek langer te blijven dan hijzelf.
‘Dat is een verdomd fraaie manier om ...’ begon Richard. ‘Stil!’ riep Madame uit.
Zonder te weten waarom kwamen de andere vier dichter naar haar toe. Haar voorhoofd was nat van het zweet en ze klauwde naar de halsring alsof die ineens te krap was geworden. Boven die kleine schaal van met bloemen bezaaid gruis stond een wolkeloze hemel, maar de lucht scheen dikker te worden, een soort vloeistof waarin angstaanjagende, transparante wervelingen en stromingen zich formeerden en herformeerden met een snelheid die het oog niet kon volgen. Het werd onmogelijk om op een wat verdere afstand duidelijk te zien. De hogere hellingen van de berg verbleekten en vervloeiden tot vloeibare massa’s die eindeloos van vorm veranderden. Maar de donkere rots in het midden van de weide behield een constante helderheid. Dit was duidelijk het centrum van de activiteit die gaande was. Madame kneep dodelijk beangst in Claudes arm. ‘Zoveel, doux Jésus! Kun je ze niet voelen?’
‘Reken maar dat ik voor de donder wat voel,’ waagde Richard. ‘Het voelt aan als een bombardement met een krachtveld. Goeie God! Vijandige geesten, is dat het?’
De onheilspellende druk nam toe tot een onverdraaglijk hoogtepunt. Er ontstonden zelfs in de bodem lage vibraties, die stootsgewijs in kracht toenamen alsof onzichtbare voeten binnen de berg stampten. En dingen jankten.
De atmosferische wervelingen werden krachtiger. Er kwam een nieuw geluid bij, een verziekte harmonie van tremolo klanken die met honderden verschillende intervallen omhoog en omlaag jammerden, elke stem met zijn eigen tempo. Ze sloegen de handen tegen hun oren. De stortvloed van geluid dwong hen te schreeuwen in een zinloze poging het effect te neutraliseren voor het hen overweldigde.