Выбрать главу

‘Wanneer u het genetische patroon wilt veranderen, dan is dat de manier om te beginnen. Er is ook een mogelijkheid op langere termijn... als het ons lukt om de mensheid te bevrijden van overheersing door de Tanu. Er zou een menselijke-geneningenieur onder ons kunnen zijn. Ik weet niet precies hoe die Tanu-Huid werkt, maar die zou wellicht bruikbaar zijn om de ergste veranderingen tot redelijker proporties terug te brengen. We zijn daar zelf toe in staat door middel van onze regeneratietanks uit de toekomst waaruit ik afkomstig ben.’ ‘Je hebt ons veel gegeven om over na te denken.’ Sugoll klonk minder vijandig. ‘Sommige informatie hebben we broodnodig- We zullen erover denken en te zijner tijd zullen we een beslissing nemen.’

Nu trad Madame Guderian naar voren en hervatte haar leiden­de rol. Haar stem klonk weer vastberaden, de kleur was in haar gezicht teruggekeerd. ‘Machtige Sugoll, we hebben de reden van onze komst nog niet besproken. Ons verzoek aan u.’ De buitenaardse balde zijn vuist die nog steeds de boodschap van Yeochee vasthield. Het perkament kraakte. ‘Ah ... jullie ver­zoek! Dit koninklijke bevel was overbodig en zinloos, weet je. Yeochee bezit hier geen enkele macht, maar ongetwijfeld zag hij geen reden om dat toe te geven. Ik liet jullie mijn gebied binnen­komen, gehoor gevend aan een gril. Ik was buitengewoon nieuwsgierig wat jullie ertoe had gebracht zo’n risico te nemen. We hadden ons voorgenomen ons eerst met jullie te amuseren alvorens we jullie zouden toestaan te sterven .. ‘En nu?’ vroeg Madame. ‘Wat willen jullie van ons?’

‘We zoeken een rivier. Een zeer grote, die ergens in dit gebied ontspringt en dan naar het oosten stroomt in de grote, brakke lagunen van Lac Mer, honderd kilometer hier vandaan. We hoopten over die rivier naar de plek van het Scheepsgraf te rei­zen.’

Er ging een verwonderd koor huilende klanken op. ‘We kennen de rivier,’ zei Sugoll. ‘Ze heet de Ystroll, een mach­tig stuk water. We kennen een paar van de legenden over het Schip. Al vroeg in de geschiedenis van ons volk op deze planeet hebben wij ons losgemaakt van de meerderheid der Firvulag om in deze bergen onafhankelijk te zijn. We wilden niets te maken hebben met de tradities van de Jacht en de zinloze jaarlijkse slachtpartij van de Grote Veldslag.’

Madame moest met de nodige voorzichtigheid vertellen welk aandeel de mensen hadden gehad in de huidige dominantie van de Tanu en hetzelfde gold voor haar eigen plannen die beoogden het machtsevenwicht te herstellen en tegelijkertijd de mensen te bevrijden. ‘Maar om dit te kunnen doen hebben we bepaalde oude voorwerpen uit de krater van het Scheepsgraf nodig. Als u ons een gids kunt geven die ons naar de rivier brengt, zullen wij vermoedelijk de krater kunnen vinden.’

‘En dit plan ... wanneer gaat dat in werking treden? Wanneer zouden menselijke geleerden vrij zijn van het juk der Tanu en ons—als Téah dat wil—helpen?’

‘We hadden gehoopt nog dit jaar, voor het begin van de Grote Veldslag. Maar daar is nu nauwelijks meer hoop op. We hebben nog maar twaalf dagen over. Het Scheepsgraf ligt hier tweehon­derd kilometer vandaan. We zullen minstens de helft van die tijd nodig hebben, alleen al om bij de rivier te komen op het punt naar die bevaarbaar is.’ Dat is niet juist,’ zei Sugoll. Hij riep: ‘Kalipin!’ De Vogelverschrikker stapte uit de menigte naar voren. Zijn eerst zo zure gezicht getransformeerd door een brede glimlach.

‘Meester?’

‘Ik begrijp niets van die kilometers. Vertel de mensen hoe dat zit met de Ystrol!.’

‘Onder deze bergen,’ zei de Vogelverschrikker, ‘bevinden zich de grotten waarin wij wonen. Maar op andere niveaus, soms dieper, soms niet, bevinden zich de Watergrotten. Ze vormen een net­werk van bronnen, bodemloze poelen en stromen in die zwarte duisternis. Verscheidene rivieren ontspringen daar. De Paradijs­rivier, die voorbij Finiah naar het noordwesten stroomt is er een van. Maar de machtigste stroom onder onze bergen is de Yst­roll.’

‘Hij zou gelijk kunnen hebben!’ riep Claude uit. ‘De Donau bezat zelfs in onze tijd nog ondergrondse vertakkingen. Sommi­gen zeggen dat die uit het Meer van Konstanz kwamen, anderen hielden het op onderaardse verbindingen met de Rijn.’ De Vogelverschrikker zei: ‘De Ystroll komt als een volwassen rivier in een groot laagland in het noordoosten aan de oppervlak­te. Wie de Watergrotten binnengaat bij Alliky’s Schacht, kan de Duistere Ystroll vanaf hier in twee uur bereiken. Daarna is maar een onderaardse reis van één dag nodig om bij de Heldere Ystroll te komen, dat deel van de rivier dat onder de blote hemel stroomt.’

‘Zouden uw bootslui ons langs het ondergrondse gedeelte willen loodsen?’ vroeg Madame aan Sugoll.

Sugoll zei niets. Hij liet zijn ogen over de omringende menigte gaan. Er steeg een muzikaal gejank op uit de massa monsterach­tige vormen. De dwergvormen begonnen te verschuiven en te veranderen. Het verschrikkelijk wervelende patroon in de lucht bedaarde. De mentale energieën van het kleine volkje gingen van ongedisciplineerde minachting en zelfhaat over in vriendelijker vormen van illusie. De monsterlijke afwijkingen verdwenen, een menigte miniatuurmannen en -vrouwen nam de plaats in van de nachtmerries.

‘Laat hen gaan,’ zuchtten de Huilers.

Sugoll boog toestemmend het hoofd. ‘Het zal gebeuren.’

Hij stond op en hief een hand. Al zijn onderdanen volgden dat gebaar. Gezamenlijk werden ze langzaam aan zo doorzichtig als een mist in de bergen die oplost in het licht van de ochtendzon.

‘Denk aan ons,’ zeiden ze terwijl ze verdwenen. ‘Denk aan ons.’

‘Dat zullen we,’ fluisterde Madame.

De Vogelverschrikker begon al weg te lopen, hen wenkend om te volgen. Claude nam Madame Guderian bij de arm. Richard, Martha en Felice kwamen hen achterna.

‘Eén ding,’ zei de oude vrouw op lage toon tegen Claude. ‘Hoe zag hij er werkelijk uit, die Sugoll?’

‘Kun je mijn geest niet lezen, Angélique?’ ‘je weet dat ik dat niet kan.’

‘Dan zul je het nooit weten. En ik wilde bij God,’ voegde de oude man eraan toe, ‘dat ik het ook niet wist.’

6

Laat op de avond, terwijl reusachtige sfinxvlinders en vliegende eekhoorns in de lucht boven de beboste kloof hun spelletjes speel­den, kwamen zeven mannen die zes zware zakken droegen, aan­gevoerd door Khalid Khan naar de nederzetting van de Minde­ren die Verborgen Bron werd genoemd. Ze zochten Uwe Goldenzopf, maar diens hut was leeg. Calistro, de geitenhoeder, die zijn dieren na het grazen huiswaarts bracht vertelde de zeven dat Uwe samen met Commandant Burke in het dorpsbadhuis was.

‘Is de Commandant hier?’ Khalid raakte van streek. ‘Dus de expeditie naar het Scheepsgraf is nu al mislukt?’ Calistro schudde zijn hoofd. Hij was ongeveer vijf jaar oud, ver­standig en al verantwoordelijk genoeg om iets te weten over de grote plannen die op stapel stonden. ‘De Commandant werd gewond, dus kwam hij terug. Zuster Amerie heeft zijn gewonde been verzorgd, maar dat moet nog heel wat keren per dag natge­maakt worden . .. Wat hebben jullie in die zakken?’ De mannen lachten. Khalid liet zijn lading met een klinkend geluid op de grond vallen. ‘Een schat!’ De spreker, een pezige, borstelharige man die achter Khalid stond, was de enige van de zeven die geen zak droeg. De stomp van zijn linkerarm was ver­bonden met een stuk donker gevlekt weefsel. ‘Mag ik het zien?’ vroeg het kind. Maar de mannen waren al op eg naar de vlakke vloer van de kloof. Calistro bracht zijn dieren haastig naar hun nachtverblijf en rende hen daarna achterna. Het witte licht van de sterren scheen op een open stuk gras vlak bij de bedding van een beekje dat uit een vermenging van warme en koude bronnen afkomstig was. Maar het grootste deel van het dorpje lag diep in de schaduwen verborgen, huizen en gerneenschapsgebouwtjes schuilend onder grote coniferen of nog grote­re, altijd groene eiken die ze verborgen voor de ogen van de Tanu uit Finiah. Het badhuis, een “groot, breed gebouw van ruwe bal­ken met een laag, door ranken overgroeid dak, stond tegen een van de wanden van de kloof. De vensters waren met luiken gron­dig afgedekt en een U-vormige ingang zorgde ervoor dat het licht van de toortsen binnen niet naar buiten scheen. Khalid en zijn mannen stapten een atmosfeer binnen van stoom en opgewektheid.