Выбрать главу

‘De vergadering van het voorbereidingscomité. Dat is vanavond. Khalid zou erbij moeten zijn,’ herinnerde Uwe hem. ‘Ja. Maar we zullen dit zootje eerst moeten verzorgen. Zeg het maar,jongens. Eten en drinken is onderweg, is er nog wat anders dat jullie nodig hebben?’

Khalid zei: ‘De hand van Sigmund. Afgezien van onze drie doden, is hij onze enige gewonde.’ ‘Hoe gebeurde dat?’ vroeg Burke.

Sigmund verborg zijn stomp met een schaapachtig gezicht. ‘Aye. Stom van me. Een reuzensalamander besprong me en stak me zo in mijn hand. Je weet hoe snel hun vergif werkt, we konden maar één ding doen ...’

‘Sig zat achteraan,’ zei Denny. ‘Ineens misten we hem. Toen we teruggingen om te zien wat er aan de hand was, zat hij al dood­gemoedereerd zijn arm af te binden, zijn vitredur bijl en zijn handschoen naast hem op de grond.’

‘Jij gaat met ons mee naar Amerie,’ zei de Commandant. ‘Zij moet het maar nakijken.’

‘Aye, maar het is nou in orde. We hebben er meer dan genoeg AB en progan opgedaan.’

‘Houd je kop en ga mee.’ Burke keerde zich tot de anderen. ‘En de rest van jullie, neem er je gemak van, eet en zorg dat je je slaap inhaalt. We hebben een grote oorlogsvergadering over een week, wanneer de vrijwilligers uit andere nederzettingen komen. We zullen jullie nodig hebben bij het bewerken van al dat ijzer, zodra we ergens een smidse hebben opgezet die de Firvulag niet kunnen vinden. Tot zolang zal ik op de spullen passen en zorgen dat niemand in de verleiding komt.’

Daarna verhief Burke zijn stem zodat iedereen in het badhuis hem kon horen. ‘Jullie allemaal! Als jullie enige waarde hechten aan je eigen leven en als de vrijheid van de mensen die nu nog slaven zijn je ook maar iets ter harte gaat, vergeet dan wat je hier vanavond hebt gezien en gehoord.’ Iedereen begreep het. Burke knikte en nam twee van de zware zakken op zijn nek. De andere vier werden door Khalid en Uwe weggedragen, het badhuis uit. Sigmund volgde hen op de voet.

‘De vergadering is in het huis van Madame, zoals gewoonlijk,’ zei Burke tegen de smid, terwijl hij verder hinkte. ‘Amerie woont daar nu. We hebben haar eenstemmig in het comité gekozen.’ Uwe zei: ‘Dat nonnetje weet wat van medicijnen. Ze heeft Max zo behandeld dat we hem niet langer de godganse dag hoeven op te sluiten. En die arme Sandra, al haar zelfmoordneigingen zijn verdwenen nu dat eczeem over is. Chaims ooglid is genezen en die joekel van een zweer op de voet van Kawai ook.’ Dan kunnen we voortaan wat rustiger vergaderen,’ merkte Khalid op. ‘Die ouwe heeft dan één ding minder om over te kla­gen. Het klinkt alsof die non een handige dame is om in de buurt te hebben.’

Burke liet een vrolijk geknor horen. ‘En dan heb ik het nog niet over zestien gevallen van darmparasieten en bijna alle verzwe­ringen. Ik denk zo dat Madame wel eens wat aan propaganda mocht doen voor de volgende verkiezingen als ze tenminste het leidsterschap over deze bende wettelozen wil behouden.’ ‘Ik heb nooit gedacht dat ze die eer erg op prijs stelde,’ zei Khalid zuur, ‘niet meer dan jij toen jij op die hete stoel zat.’ Ze ploeterden voort en maakten bijna geen geluid op het pad dat verborgen onder de bomen doorkronkelde. De lange kloof telde heel wat doodlopende stroompjes, afkomstig uit talloze bronnen. De meeste woningen waren vlak bij die natuurlijke watervoorra­den gebouwd. Er stonden er ongeveer dertig in totaal, die samen onderdak boden aan vijfentachtig menselijke wezens die met elkaar de grootste nederzetting van Minderen vormde in de bekende Pliocene wereld.

Ze staken een rij stapstenen over en liepen toen in de richting van een zijkloof waar een opvallend klein huis stond onder een grote pijnboom. Het was niet zoals de andere gebouwd van ruwbehakte planken of van twijgen en modder, maar het bestond uit zorg­vuldig gemetselde steen, wit gekalkt en verstevigd met donker houtwerk dat tot halverwege kwam. Het deed op een spookach­tige manier denken aan een zeker huis uit de oude wereld dat ergens in de heuvels boven Lyon stond. De stekken van de rozen van Madame, gevoed door de uitwerpselen van mastodonten, waren uitgegroeid tot reusachtige klimmers die het dak onder hun bloei bedolven. De nachtlucht was doortrokken van hun par­fum.

De mannen liepen het pad op en hielden toen stil. Een klein dier stond hen in de weg, de poten stokstijf, de veel te grote ogen glinsterend, de bek één grom.

‘Hee, Deej!’ lachte Burke. ‘Wij zijn het maar, poesje. Vrien­den!’

De kleine kat gromde nog luider, een lage grauw die hoger en hoger steeg en een dreigende krijs werd. Ze was niet van plan opzij te gaan.

Burke legde zijn last neer en knielde met een hand uitgestrekt. Khalid Khan ging achter Sigmund staan, een herinnering en een afschuwelijke verdenking knagend aan zijn geest. De herinne­ring aan een regenachtige nacht binnen de Boom toen de kat precies zo had gegrauwd. De herinnering aan een waardevolle vriend die iets te veel vertrouwd was met het woud om verrast te kunnen worden door de verhoudingsgewijs langzame aanval van een reuzensalamander...

Khalid was net bezig de zak bovenaan los te maken, toen de deur van het huis openging waardoor de gesluierde figuur van Amerie zichtbaar werd tegen de zwak verlichte achtergrond. ‘Déjà?’ riep de non uit. De kralen van haar rozenkrans ratelden tegen elkaar op een manier die blijkbaar als bevel was bedoeld voor de kat. Toen kreeg ze de mannen in het oog. ‘Oh, ben jij het, Commandant. En Khalid. Jullie zijn terug. Maar wat...’ De getulbande smid greep het haar van degene die zij tot nu toe Sigmund hadden genoemd. Tegelijkertijd duwde hij met zijn andere hand iets hards en grijzigs tegen de keel van de man. ‘Verroer je niet, arme kabaj, of je gaat eraan, net als je broer voor jou.’

Amerie gilde en Uwe slaakte een vloek, want Khalid worstelde plotseling met een gorgone. In plaats van haar hield de Pakis­taan wriemelende kleine slangen vast die uit Sigmunds schedel ontsproten. Die sloegen toe en beten zich met kleine tanden vast in vlees dat opzwol en klopte, terwijl dodelijk vergif door de ade­ren snelde op weg naar Khalids hart.

‘Stop! Zeg ik!’ brulde de woest geworden smid. In een reflex verstrakte zijn arm en daarmee dreef hij de stompe speerpunt in de zachte holte beneden het spreekorgaan van het monster. Het ding liet een gorgelend gepiep horen en zakte ineen. Khalid sprong weg van het vallende lichaam en liet het ijzer los. Het kwam met een doffe klap op de grond terecht, vlak naast het lichaam van de dode vormveranderaar. Amerie en de drie man­nen keken op het schepsel neer dat nauwelijks meer dan twintig of dertig kilo kon hebben gewogen. Kleine tepeltjes gaven aan dat het om een vrouwelijk exemplaar ging. Het kale hoofdje was net boven de ogen afschuwelijk samengeperst en daarboven ver­lengd tot een soort benige driehoek. De neus was niet veel meer dan een gat en daaronder zat een massieve onderkaak vol losse, splinterachtige tanden. Het lichaam was rond van vorm, de lede­maten spinachtig dun; het linker voorklauwtje ontbrak. ‘Dat is geen ... Firvulag,’ zei Amerie met moeite. ‘Een Huiler,’ vertelde Burke haar. ‘Sommige biologen geloven dat zij een mutatie van de Firvulag zijn. Elk van hen wordt ver­ondersteld één eigen, echte vorm te hebben. Allemaal even afschuwelijk.’

‘Jullie begrijpen wat ze probeerde te doen, is het niet?’ vroeg Khalid, wiens stem beverig klonk door de reactie en van woede. ‘Ze zag dat haar partner door het ijzer werd gedood en ze moest zien uit te vinden wat dat voor een nieuw wapen was. Ze moet achter ons aan zijn geslopen en heeft Sigmund besprongen die achteraan liep. Daarna heeft ze zijn plaats ingenomen en haar hand afgehakt omdat ze anders ijzer zou moeten dragen.’ ‘Maar ze hebben zich nooit eerder als mensen voorgedaan!’ riep Uwe uit. ‘Wat kan daarvan de bedoeling zijn geweest?’ ‘Kijk haar nou ... helemaal in lompen,’ zei Amerie. Ze knielde neer in het licht dat door de deur kwam om het dwergenlichaam te onderzoeken. Een van de schoenen, van ruwe huid vervaar­digd, was in de strijd afgevallen en liet een menselijke voet zien in miniatuur, maar even perfect gevormd als die van een kind. Er zat een pathetisch grote blaar op de hiel, blijkbaar had het kleine schepsel zich moeten inspannen om de veel snellere mensen bij te houden.