Alle honderdvierenveertig gasten verwachtten een prettig onthaal, hoewel ze nogal opzagen tegen de rede die hun gastheer na het diner zou afsteken (een onvermijdelijk programmapunt). Naar alle waarschijnlijkheid zou hij fragmenten van wat hij poëzie noemde aanhalen; en soms, na een paar glazen, zinspeelde hij meestal op de onmogelijke avonturen van zijn geheimzinnige reis. De gasten werden niet teleurgesteld: ze kregen een bijzonder prettig feestmaal, voorwaar een feest waarin ze helemaal opgingen, rijk, overvloedig, afwisselend en langdurig. De verkoop van levensmiddelen in het hele district daalde de week daarop bijna tot nul, maar omdat Bilbo’s aankopen de voorraden van de meeste winkels, kelders en opslagplaatsen mijlen in de omtrek hadden uitgeput, was dat niet zo erg.
Na het banket (min of meer) kwam de toespraak. De meesten van het gezelschap verkeerden nu echter in een verdraagzame stemming, dat verrukkelijke stadium van wat ze het ‘gaatjes vullen’ noemden.
Ze nipten van hun geliefkoosde dranken en peuzelden van hun lievelingshapjes, en hun vrees was vergeten. Ze waren bereid om naar alles te luisteren en de spreker na iedere zin toe te juichen.
Beste luitjes! begon Bilbo, terwijl hij zich van zijn stoel verhief.
‘Bravo! Bravo! Bravo!’ riepen ze, en herhaalden het almaar in koor waardoor het leek alsof ze de spreker eigenlijk niet aan het woord wilden laten komen. Bilbo verliet zijn plaats en ging op een stoel staan onder de feestelijk verlichte boom. Het licht van de lantaarns viel op zijn stralende gezicht, de gouden knopen glommen op zijn geborduurde zijden vest. Ze konden hem allen zien staan, met de ene hand gebarend, de andere in zijn broekzak.
M’n waarde Balingsen en Boffers, begon hij opnieuw, en mijn waarde Toeken, Brandebokken, Graften, Meunen en Burgers, en Hoornblazers, Bolders en Brasgordels, Goedharten, Broekhuizen en Trotsvoets!’
‘TrotsVOETEN!’ riep een bejaarde hobbit achter in het paviljoen.
Diens naam was natuurlijk Trotsvoet, en niet ten onrechte, want zijn voeten waren groot, uitzonderlijk sterk behaard, en beide lagen op de tafel.
Trotsvoets, herhaalde Bilbo. Ook mijn waarde Buul-Balingsen, die ik eindelijk weer welkom mag heten op Balingshoek. Vandaag is het mijn honderdenelfde verjaardag. Ik ben vandaag elftigenéén!
‘Hoera! Hoera! Nog vele jaren!’ riepen ze uit en trommelden uitgelaten op de tafels. Bilbo was geweldig op dreef. Dit was het soort toespraak waar ze van hielden: kort en voor de hand liggend.
Ik hoop dat jullie je allemaal even goed amuseren als ik.
Oorverdovend gejuich. Uitroepen van Ja (en Nee). Geluiden van trompetten en hoorns, doedelzakken, fluiten en andere muziekinstrumenten.
Er waren, zoals gezegd, vele jonge hobbits aanwezig.
Honderden muzikale knalbonbons waren stukgetrokken. De meeste droegen het merk DAL, hetgeen het merendeel van de hobbits niet veel zei, maar ze waren het er allemaal over eens dat het geweldige knalbonbons waren. Ze bevatten instrumenten, klein maar volmaakt en met bekoorlijke tonen. In één hoek vormden enkele jonge Toeken en Brandebokken, in de veronderstelling dat oom Bilbo was uitgesproken (omdat hij klaarblijkelijk alles had gezegd wat er te zeggen viel) een geïmproviseerd orkestje en begonnen een vrolijk danswijsje te spelen. De jongeheer Everard Toek en juffrouw Melilot Brandebok sprongen op een tafel en begonnen met belletjes in de hand de Springering, een alleraardigst hoewel nogal energiek dansje uit te voeren. Maar Bilbo was nog niet uitgesproken.
Hij pakte een hoorn van een jongmens in zijn buurt en gaf er drie harde stoten op. De herrie werd minder. Ik zal jullie niet lang ophouden, riep hij. De hele vergadering juichte. Ik heb jullie hier allen bijeengeroepen met een Doel. De manier waarop hij dat zei had iets dat indruk maakte. Het werd bijna stil, en enkelen van de Toeken spitsten de oren.
Eigenlijk voor Drie Doelen! In de eerste plaats om jullie te zeggen dat ik enorm veel van jullie allen houd, en dat elftigeneen jaar te kort is om tussen dergelijke voortreffelijke en bewonderenswaardige hobbits door te brengen. Geweldige bijval!
De helft van jullie ken ik niet half zo goed als ik zou willen; en van minder dan de helft van jullie houd ik half zoveel als jullie verdienen.
Dit was onverwacht en nogal moeilijk. Er werd hier en daar geklapt, maar de meesten probeerden de zin ervan te ontdekken om te zien of het op een compliment neerkwam.
In de tweede plaats om mijn verjaardag te vieren. Opnieuw gejuich.
Of liever – ONZE verjaardag. Want het is natuurlijk ook de verjaardag van mijn erfgenaam en neef, Frodo. Vandaag wordt hij meerderjarig en komt hij in het bezit van zijn erfenis. Wat nonchalant geklap van de ouderen en een paar luide uitroepen van ‘Frodo! Frodo! Die goeie Frodo!’ door de jongeren. De Buul-Balingsen keken chagrijnig en vroegen zich af wat dat ‘in het bezit komen van zijn erfenis’ te betekenen had. Samen zijn wij honderdenvierenveertig. Jullie aantal is gekozen om met dit merkwaardige totaal overeen te stemmen: één Gros, als ik het zo mag zeggen.
Geen gejuich. Dit was belachelijk. Velen van de gasten, vooral de Buul-Balingsen, voelden zich beledigd en waren ervan overtuigd dat ze alleen maar gevraagd waren om het vereiste aantal vol te maken, als koopwaar in een doos. ‘Een gros, heb je ooit! Wat een vulgaire uitdrukking!’
Het is ook, als het me vergund is een oude geschiedenis op te halen, de verjaardag van mijn aankomst per ton in Esgaroth aan het Lange Meer; hoewel het feit dat het mijn verjaardag was me bij die gelegenheid was ontschoten. Ik was toen pas vijfenvijftig, en verjaardagen schenen toen niet zo belangrijk. Het banket was echter magnifiek, hoewel ik, naar ik me herinner, toen erg verkouden was en alleen maar ‘bank u vel’ kon zeggen. Ik herhaal het nu duidelijker: hartelijk dank dat jullie allemaal op mijn feestje zijn gekomen. Hardnekkige stilte. Ze vreesden allen dat hun nu een lied of een brok poëzie boven het hoofd hing, en ze begonnen verveeld te raken. Waarom kon hij nu niet ophouden met praten en hen op zijn gezondheid laten drinken? Maar Bilbo zong niet en droeg ook niet voor. Hij zweeg een ogenblik.
Op de derde en laatste plaats, zei hij, wil ik iets aankondigen. Hij sprak dit laatste woord zo luid, dat iedereen die daartoe nog in staat was ineens rechtovereind ging zitten. Het spijt me te moeten aankondigen dat hoewel, zoals ik zei, elftigeneen jaar een veel te korte tijd is om in jullie midden door te brengen, dit het einde betekent. Ik vertrek.