Wil je dat niet?’
‘Nou, ja – en nee. Nu het zover is vind ik het helemaal geen prettig idee om er afstand van te doen. En ik zie ook niet in waarom ik het zou doen. Waarom verlang je dat van me?’ vroeg hij, en er kwam een merkwaardige verandering in zijn stem. Hij klonk scherp van achterdocht en ergernis. ‘Je zit me altijd aan mijn hoofd te zeuren over mijn Ring, maar je hebt me nog nooit lastiggevallen over de andere dingen die ik op mijn reis heb gekregen.’
‘Nee, maar ik moest wel zeuren,’ zei Gandalf. ‘Ik moest de waarheid weten. Het was belangrijk. Toverringen zijn nu eenmaal magisch, en ze zijn zeldzaam en eigenaardig. Je zou kunnen zeggen dat ik beroepshalve geïnteresseerd was; en dat ben ik nog. Ik wil graag weten waar hij is als je weer aan het zwerven gaat. En ik vind ook dat jij hem al lang genoeg hebt gehad. Je hebt hem niet meer nodig, Bilbo, tenzij ik me heel erg vergis.’
Bilbo liep rood aan en er glom een boos licht in zijn ogen. Zijn vriendelijke gezicht kreeg een harde uitdrukking. ‘Waarom niet?’ riep hij uit. ‘En wat gaat het jou eigenlijk aan om te weten wat ik met mijn eigen spullen doe? Hij is van mij. Ik heb hem gevonden.
Hij is in mijn bezit gekomen.’
‘Ja, ja,’ zei Gandalf. ‘Maar je hoeft je niet kwaad te maken.’
‘Als ik kwaad ben, komt dat door jou,’ zei Bilbo. ‘Ik zeg je, hij is van mij. Mijn eigendom. Mijn lieveling. Ja, mijn lieveling.’
Het gezicht van de tovenaar bleef ernstig en aandachtig, en alleen een schittering in zijn diepliggende ogen verried dat hij ontsteld en eigenlijk verontrust was. ‘Hij is al eens eerder zo genoemd,’ zei hij, ‘maar niet door jou.’
‘Maar ik noem hem nu zo. En waarom niet? Ook al heeft Gollem hem eens zo genoemd! Hij is nu niet van hem, maar van mij. En ik houd hem, zeg ik je.’
Gandalf stond op. Hij sprak op strenge toon. ‘Je zou dwaas zijn als je dat deed, Bilbo,’ zei hij. ‘Je maakt dat duidelijker met elk woord dat je zegt. Hij heeft veel te veel macht over je. Laat hem los. Dan kun je zelf weggaan en vrij zijn.’
‘Ik doe wat ik wil en ga waar ik wil,’ zei Bilbo koppig.
‘Kom nou, mijn waarde hobbit!’ zei Gandalf. ‘Je hele leven lang zijn we vrienden geweest, en je bent me iets verschuldigd. Kom!
Doe wat je hebt beloofd: doe er afstand van.’
‘Nu, als je mijn Ring zelf wilt hebben, zeg het dan!’ riep Bilbo uit.
‘Maar je krijgt hem niet. Ik geef mijn lieveling niet weg. Hoor je?’
Zijn hand dwaalde af naar het gevest van zijn kleine zwaard.
Gandalfs ogen schoten vuur. ‘Het zal weldra mijn beurt zijn om kwaad te worden,’ zei hij. ‘Als je dat nog eens zegt, gebeurt het.
Dan zul je Gandalf de Grijze in zijn ware gedaante zien!’ Hij deed een stap in de richting van de hobbit en scheen lang en dreigend te worden: zijn schaduw vulde het kleine vertrek.
Bilbo deinsde achteruit naar de muur, zwaar ademend terwijl zijn hand naar zijn zak schoot. Ze stonden een tijdlang tegenover elkaar, en de sfeer in de kamer was geladen. Gandalfs ogen bleven op de hobbit gericht. Langzaam ontspanden zijn handen zich en hij begon te beven.
‘Ik weet niet wat er met je gebeurd is, Gandalf,’ zei hij. ‘Zo heb ik je nog nooit gezien. Waar gaat het nu allemaal om? Hij is toch van mij, nietwaar? Ik heb hem gevonden, en Gollem zou me hebben gedood als ik hem niet had gehouden. Ik ben geen dief, wat hij ook heeft beweerd.’
‘Ik heb je nooit een dief genoemd,’ antwoordde Gandalf. ‘En ik ben dat ook niet. Ik ben er niet op uit om je te beroven, maar om je te helpen. Ik wou dat je me wilde vertrouwen, zoals vroeger.’
Hij keerde zich om, en de schaduw verdween. Hij scheen weer tot een oude grijze man ineen te schrompelen, gebogen en bezorgd.
Bilbo streek met de hand over de ogen. ‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Maar ik voelde me zo raar. En toch zou het in zekere zin een verademing zijn als ik me er niet meer druk om hoefde te maken. Hij heeft mijn gedachten de laatste tijd erg in beslag genomen. Soms had ik het gevoel dat het een oog was dat me aanstaarde. En ik wil hem almaar omdoen en verdwijnen, weet je; of ik vraag me af of hij wel veilig is en dan haal ik hem tevoorschijn om me ervan te overtuigen. Ik heb geprobeerd hem achter slot en grendel te bewaren, maar ik merkte dat ik geen rust had als ik hem niet in mijn zak had. Ik weet niet waarom. En ik schijn maar geen beslissing te kunnen nemen.’
‘Vertrouw dan op de mijne,’ zei Gandalf. ‘Ik heb mijn beslissing genomen.
Ga weg en laat hem hier. Geef het bezit ervan op. Geef hem aan Frodo en ik zal op hem passen.’
Bilbo bleef een ogenblik gespannen en besluiteloos staan. Toen zuchtte hij. ‘Goed,’ zei hij met enige moeite. ‘Dat zal ik doen.’
Toen haalde hij zijn schouders op en glimlachte nogal spijtig. ‘Per slot van rekening was die hele feestviering daar eigenlijk om begonnen: om een heleboel verjaarsgeschenken uit te delen, en het op die manier ook gemakkelijker te maken hem tegelijkertijd weg te geven.
Uiteindelijk heeft het dat helemaal niet gemakkelijker gemaakt, maar het zou jammer zijn om al mijn voorbereidingen te verknoeien. Het zou de grap helemaal bederven.’
‘Het zou inderdaad de enige zin die ik ooit in de hele zaak heb gezien, wegnemen,’ zei Gandalf.
‘Goed dan,’ zei Bilbo. ‘Hij gaat naar Frodo, met de rest.’
Hij haalde diep adem. ‘En nu moet ik werkelijk gaan, voordat iemand anders me ziet. Ik heb afscheid genomen en ik zou het niet kunnen verdragen het nog eens te moeten doen.’
Hij pakte zijn tas op en liep naar de deur.
‘Je hebt de Ring nog steeds in je zak,’ zei de tovenaar.
‘Allemachtig, inderdaad!’ riep Bilbo uit. ‘En mijn testament en alle andere paperassen ook. Neem jij hem maar en overhandig hem namens mij. Dat is het veiligste.’
‘Nee, geef de Ring niet aan mij,’ zei Gandalf. ‘Leg hem maar op de schoorsteenmantel. Daar zal hij veilig genoeg zijn tot Frodo komt.
Ik zal op hem blijven wachten.’
Bilbo haalde de envelop tevoorschijn, maar net toen hij hem bij de klok wilde neerzetten, ging zijn hand met een ruk achteruit en het pakje viel op de grond. Voor hij het kon oprapen, bukte de tovenaar zich, pakte het op en zette het op zijn plaats. Een vlaag van woede trok weer bliksemsnel over het gezicht van de hobbit. Plotseling maakte hij plaats voor een uitdrukking van opluchting en een lach.
‘Nu, dat is dat,’ zei hij. ‘Nu ga ik ervandoor!’
Zij gingen de hal in. Bilbo koos zijn lievelingsstok uit de standaard; toen floot hij. Drie dwergen kwamen uit verschillende kamers waar ze druk bezig waren geweest tevoorschijn.
‘Is alles klaar?’ vroeg Bilbo. ‘Allemaal ingepakt en van etiketten voorzien?’
‘Alles,’ antwoordden ze.
‘Laten we dan gaan!’ Hij stapte de voordeur uit.
Het was een mooie avond en de donkere hemel was met sterren bezaaid.
Hij keek omhoog en snoof de lucht op. ‘Wat heerlijk! Wat heerlijk om weer op weg te gaan, met dwergen op pad te gaan!
Daar heb ik nu werkelijk jaren naar verlangd. Vaarwel!’ zei hij, terwijl hij naar zijn oude huis keek en een buiging voor de deur maakte.
‘Vaarwel, Gandalf!’
‘Vaarwel, voor een tijdje, Bilbo. Pas goed op jezelf. Je bent oud genoeg en misschien wijs genoeg.’
‘Oppassen! Het kan me niets schelen. Maak je om mij geen zorgen!
Ik ben nu even gelukkig als ik ooit ben geweest en dat zegt heel wat.
Maar het is nu zover. Eindelijk raak ik weer helemaal in vervoering,’ voegde hij eraan toe en toen, zachtjes, als voor zichzelf, zong hij in het donker:
Hij hield op en zweeg een ogenblik. Toen keerde hij zonder een woord te spreken het licht en de stemmen in de velden en de tenten de rug toe, en liep, gevolgd door zijn drie metgezellen, de tuin in en draafde het lange, schuin aflopende pad af. Aan het eind ervan sprong hij over een lage plek in de heg en ging op weg naar de weilanden, als een zuchtje wind in het gras in de nacht verdwijnend.