Frodo zat aan de tafel met een hoop paperassen voor zich. Hij zag er slecht uit – bij het zien van de Buul-Balingsen in elk geval; en hij stond op, terwijl hij met de hand in zijn zak frommelde.
Maar hij sprak heel beleefd.
De Buul-Balingsen waren nogal agressief. Ze begonnen hem weggeefprijzen (als onder vrienden) voor verschillende waardevolle, niet geëtiketteerde voorwerpen te bieden. Toen Frodo antwoordde dat alleen de speciaal door Bilbo aangewezen dingen werden weggegeven, zeiden ze dat er aan de hele zaak een luchtje zat.
‘Er is me één ding duidelijk,’ zei Otho, ‘en dat is dat jij er een stuk beter van wordt. Ik sta erop het testament te zien.’
Otho zou Bilbo’s erfgenaam zijn geweest, als Frodo niet was geadopteerd.
Hij las het testament aandachtig en snoof. Het was ongelukkigerwijs heel duidelijk en correct (naar de wettelijke gewoonten van hobbits, die onder meer zeven handtekeningen van getuigen in rode inkt vereisen).
‘We zitten er weer naast!’ zei hij tegen zijn vrouw. ‘En dat na zestig jaar te hebben gewacht. Lepels? Malligheid!’ Hij knipte met zijn vingers onder Frodo’s neus en kloste de deur uit. Maar Lobelia was hij niet zo gemakkelijk kwijt. Een tijdje later kwam Frodo uit de studeerkamer om te zien hoe de zaken ervoor stonden en zag dat ze er nog was, gaten en hoeken onderzoekend en de vloer bekloppend.
Hij loodste haar met vaste hand het huis uit, na haar van verschillende kleine (maar nogal kostbare) voorwerpen die op de een of andere manier in haar paraplu waren gevallen, te hebben afgeholpen.
Ze keek alsof ze bezig was een waarlijk vernietigende slotopmerking te verzinnen, maar het enige dat ze kon uitbrengen toen ze zich op de stoep omdraaide was: ‘Daar zul je nog eens spijt van krijgen, jongmens! Waarom ben jij ook niet weggegaan? Je hoort hier niet thuis; jij bent geen Balings – jij – jij bent een Brandebok!’
‘Heb je dat gehoord, Merijn? Dat was een belediging, zo je wilt,’ zei Frodo, terwijl hij de deur achter haar dichtsloeg.
‘Het was een compliment,’ zei Merijn Brandebok, ‘en daarom natuurlijk niet waar.’
Toen liepen ze het hol door en gooiden drie jonge hobbits (twee Boffers en een Burger), die gaten in de muren van een van de kelders aan het slaan waren, de deur uit. Frodo had ook nog trammelant met Sancho Trotsvoet (de kleinzoon van de oude Odo Trotsvoet), die in de grote voorraadkamer een opgraving was begonnen, omdat hij dacht dat daar een echo was. De legende van Bilbo’s goud wakkerde zowel nieuwsgierigheid als hoop aan, want legendarisch goud (op geheimzinnige, zo niet onrechtmatige wijze verkregen) is, zoals iedereen weet, voor degene die het vindt – tenzij de speurtocht wordt verstoord.
Toen hij Sancho had overmeesterd en de deur uitgezet, zeeg Frodo op een stoel in de hal neer. ‘Het is tijd om de winkel te sluiten, Merijn,’ zei hij. ‘Doe de deur op slot en open haar vandaag verder voor niemand meer, ook al komen ze met een stormram.’
Toen ging hij een laat kopje thee maken om zichzelf op te kikkeren. Hij zat nauwelijks of er werd zacht op de voordeur geklopt. Waarschijnlijk Lobelia weer, dacht hij. Ze zal iets echt hatelijks hebben bedacht en zijn teruggekomen om het eruit te flappen. Dat kan wachten.
Hij ging verder met zijn thee. Er werd opnieuw geklopt, veel harder, maar hij nam er geen notitie van. Plotseling verscheen het hoofd van de tovenaar voor het raam.
‘Als je me niet binnenlaat, Frodo, zal ik je deur dwars door je hol en de Heuvel heen blazen,’ zei hij.
‘Beste Gandalf! Een ogenblik!’ riep Frodo, en snelde de kamer uit naar de deur. ‘Kom binnen! Kom binnen! Ik dacht dat het Lobelia was.’
‘Dan vergeef ik het je. Maar ik heb haar een tijdje geleden in een ponywagentje naar Bijwater zien rijden met een gezicht waarvan verse melk zuur zou worden.’
‘Ik ben zelf bijna zuur van haar geworden. Eerlijk, ik had bijna Bilbo’s ring aangedaan. Ik verlangde ernaar te verdwijnen.’
‘Dat moet je niet doen,’ zei Gandalf, terwijl hij ging zitten. ‘Wees voorzichtig met die ring, Frodo! Eigenlijk ben ik ook gekomen om je daar een laatste woord over te zeggen.’
‘En wat dan wel?’
‘Hoeveel weet je al?’
‘Alleen wat Bilbo me heeft verteld. Ik heb zijn verhaal gehoord: hoe hij hem gevonden heeft, en hoe hij hem heeft gebruikt; op zijn reis, bedoel ik.’
‘Ik vraag me af welk verhaal,’ zei Gandalf.
‘O, niet wat hij aan de dwergen heeft verteld en in zijn boek heeft geschreven,’ zei Frodo. ‘Hij heeft me het ware verhaal verteld, kort nadat ik hier ben komen wonen. Hij zei dat jij hem net zo lang aan zijn hoofd had gezeurd totdat hij het je vertelde, en dat ik het daarom ook maar moest weten. “Geen geheimen tussen ons, Frodo,” zei hij, “maar ze moeten niet worden overgebriefd. En in ieder geval is hij van mij.”’
‘Dat is interessant,’ zei Gandalf. ‘En wat vond jij van dat alles?’
‘Als je heel dat verzinsel over een “geschenk” bedoelt, nou, ik vond het ware verhaal veel waarschijnlijker, en ik zag niet in waarom het moest worden veranderd. Het was in ieder geval helemaal niets voor Bilbo om zoiets te doen; en ik vond het nogal vreemd.’
‘Ik ook. Maar er kunnen vreemde dingen gebeuren met lieden die dergelijke schatten bezitten – als zij ze gebruiken. Laat het een waarschuwing voor je zijn om er heel voorzichtig mee om te gaan.
Misschien bezit het andere krachten dan alleen het vermogen om je te laten verdwijnen wanneer je dat wilt.’
‘Ik begrijp het niet,’ zei Frodo.
‘Ik ook niet,’ antwoordde de tovenaar. ‘Ik ben alleen maar nieuwsgierig geworden naar de ring, vooral sinds gisteravond. Je hoeft je niet ongerust te maken. Maar neem mijn raad aan en gebruik hem heel zelden of nooit. In ieder geval smeek ik je hem niet op een zodanige manier te gebruiken dat hij aanleiding kan geven tot geroddel of achterdocht. Ik zeg je nogmaals: bewaar hem op een veilige plaats en praat er met niemand over!’
‘Je doet erg geheimzinnig! Waar ben je bang voor?’
‘Ik weet het niet en daarom zal ik er niets meer over zeggen. Misschien dat ik je iets kan vertellen wanneer ik terugkom. Ik vertrek nu meteen; dus voorlopig vaarwel!’ Hij stond op.
‘Meteen!’ riep Frodo uit. ‘Ik dacht dat je nog minstens een week zou blijven. Ik verheugde me al op je hulp.’
‘Ik was het niet van plan – maar ik heb mijn plannen moeten herzien.
Het is mogelijk dat ik geruime tijd wegblijf; maar ik zal je zo gauw mogelijk weer komen opzoeken. Ik weet niet wanneer ik terug zal zijn! Ik zal heel stilletjes naar binnen sluipen. Ik zal de Gouw niet vaak meer openlijk bezoeken. Ik merk dat ik nogal impopulair ben geworden. Ze zeggen dat ik een lastpost ben en de rust verstoor. Sommige lieden beschuldigen me er feitelijk van dat ik Bilbo heb weggelokt, of erger nog. Als je het weten wilt, er wordt verondersteld dat wij tweeën samenzweren om ons van zijn rijkdommen meester te maken.’
‘Sommige lieden!’ riep Frodo uit. ‘Je bedoelt Otho en Lobelia? Wat verschrikkelijk! Ik zou ze Balingshoek en alles wat erbij hoort wel willen geven als ik Bilbo terug zou kunnen krijgen en weer met hem uit zwerven kon gaan. Ik houd van de Gouw. Maar ik begin nu te wensen dat ik ook was weggegaan. Ik vraag me af of ik hem ooit terug zal zien.’
‘Ik ook,’ zei Gandalf. ‘En ik vraag me nog heel wat meer af. Vaarwel nu! Pas goed op jezelf! En kijk naar me uit, vooral op onwaarschijnlijke tijdstippen! Vaarwel!’
Frodo deed hem uitgeleide. Hij wuifde nog een laatste keer met zijn hand, en liep in een verrassend tempo weg; maar Frodo vond dat de oude tovenaar ongewoon krom liep, alsof hij een grote last torste. De avond begon te vallen en zijn in een mantel gehulde gestalte verdween snel in de schemering. Het zou lange tijd duren voordat Frodo hem weerzag.
II. De schaduw van het verleden
De praatjes namen in negen noch in negenennegentig dagen af. Over de tweede verdwijning van meneer Bilbo Balings werd gedurende een jaar en een dag in Hobbitstee en eigenlijk in de hele Gouw gesproken, en men herinnerde zich die nog langer. Het werd een verhaal dat aan jonge hobbits bij de haard werd verteld; en op den duur werd de Gekke Balings, die met een vuurflits en een knal placht te verdwijnen en met zakken juwelen en goud weer tevoorschijn kwam, een geliefkoosde legendarische figuur, die nog lang voortleefde nadat alle ware gebeurtenissen waren vergeten.