‘Ja, hij heeft me daar in zijn laatste brief voor gewaarschuwd,’ zei Frodo, ‘en daarom heb ik hem altijd aan zijn kettinkje laten zitten.’
‘Heel verstandig,’ zei Gandalf. ‘Maar wat zijn hoge ouderdom betreft, Bilbo heeft die helemaal niet met de ring in verband gebracht. Hij meende dat de eer hiervoor hem alleen toekwam, en was er bijzonder trots op. Hoewel hij rusteloos en bezorgd begon te worden. Dun en uitgerekt, zoals hij zei. Een teken dat de ring hem in zijn macht begon te krijgen.’
‘Hoelang heb je dit alles geweten?’ vroeg Frodo weer.
‘Geweten?’ vroeg Gandalf. ‘Ik heb veel geweten dat alleen de Wijzen weten, Frodo. Maar als je bedoelt “over deze ring” nu, dan zou je kunnen zeggen dat ik het nog steeds niet weet. Ik moet nog een laatste proef nemen. Maar ik twijfel niet langer aan de juistheid van mijn vermoedens. Wanneer ben ik voor het eerst iets gaan vermoeden?’ peinsde hij, en liet zijn gedachten teruggaan. ‘Laat eens kijken – het was in het jaar dat de Witte Raad de donkere macht uit het Demsterwold verdreef, vlak voor de Slag van Vijf Legers, toen Bilbo zijn ring vond. Een schaduw viel toen over mijn hart, hoewel ik nog niet wist waar ik bang voor was. Ik had me vaak afgevraagd hoe Gollem aan een Grote Ring was gekomen, want dat was van het eerste ogenblik af duidelijk. Toen hoorde ik Bilbo’s vreemde verhaal hoe hij hem had “gewonnen”, maar ik kon het niet geloven. Toen ik eindelijk de waarheid uit hem had gekregen, zag ik onmiddellijk dat hij had geprobeerd zijn aanspraken op de Ring boven alle twijfel te verheffen. Min of meer zoals Gollem met zijn “verjaarsgeschenk”. De leugens leken te veel op elkaar naar mijn zin. Het was duidelijk dat de ring een ongezonde macht had die onmiddellijk op zijn drager inwerkte. Dat was de eerste echte waarschuwing die ik kreeg dat er iets niet in de haak was. Ik heb Bilbo herhaaldelijk gezegd dat het beter was om dergelijke ringen niet te gebruiken, maar hij nam daar aanstoot aan en werd gauw boos. Ik kon weinig anders doen. Ik kon hem niet van hem afnemen zonder groter kwaad aan te richten, en ik had daar in ieder geval het recht niet toe. Ik kon alleen maar een oogje in het zeil houden en wachten. Misschien had ik Saruman de Witte kunnen raadplegen, maar er was altijd iets dat me ervan weerhield.’
‘Wie is dat?’ vroeg Frodo. ‘Ik heb nog nooit eerder van hem gehoord.’
‘Dat is heel goed mogelijk,’ antwoordde Gandalf. ‘Hobbits zijn, of waren, niet zijn zaak. Toch is hij groot onder de Wijzen. Hij is het hoofd van mijn orde en het hoofd van de Raad. Zijn kennis gaat zeer diep, maar zijn trots is naar evenredigheid gegroeid, en hij houdt niet van bemoeizucht. De kennis van de elfenringen, groot en klein, is zijn terrein. Hij heeft die lang bestudeerd en geprobeerd de verloren gegane geheimen van hun vervaardiging te achterhalen; maar toen de Ringen in de Raad werden besproken, weersprak alles dat hij ons over zijn kennis van de ringen wilde vertellen mijn bange vermoedens. En zo werd mijn twijfel in slaap gesust – maar niet weggenomen. Ik bleef toezien en wachten.
En alles scheen in orde met Bilbo. En de jaren gingen voorbij. Ja, zij gingen voorbij, en zij schenen hem niet aan te tasten. Hij vertoonde geen tekenen van ouderdom. De schaduw viel weer over mij. Maar ik zei bij mezelf: “Per slot van rekening is de familie van zijn moeders kant ook heel oud geworden. Er is nog tijd. Wacht!”
En ik wachtte. Tot die avond waarop hij zijn huis verliet. Hij zei en deed toen dingen die me vervulden met een angst die Sarumans woorden niet konden wegnemen. Ik wist eindelijk dat er iets duisters en noodlottigs aan het werk was. En de meeste jaren daarna heb ik doorgebracht met naar de waarheid te zoeken.’
‘Er was toch nog geen blijvend kwaad geschied?’ vroeg Frodo ongerust. ‘Hij zal toch op den duur weer gewoon worden, zeker. In staat om in vrede te rusten, bedoel ik.’
‘Hij voelde zich onmiddellijk beter,’ zei Gandalf. ‘Maar er is slechts één Macht op deze wereld die alles van de Ringen en hun uitwerking af weet; en voor zover ik weet is er geen enkele Macht ter wereld die alles van hobbits af weet. Onder de Wijzen ben ik de enige die aan hobbitkunde doet: een duistere tak van wetenschap, maar vol verrassingen. Zij kunnen zacht zijn als boter, maar toch soms zo taai als wortels van oude bomen. Het lijkt me waarschijnlijk dat sommigen de Ringen veel langer zouden kunnen weerstaan dan de meeste Wijzen geneigd zijn te geloven. Ik denk niet dat je je zorgen over Bilbo hoeft te maken.
Natuurlijk heeft hij de Ring vele jaren in zijn bezit gehad en gebruikt, en daarom zou het wel eens een hele tijd kunnen duren voordat de invloed ervan verdwijnt – voor het veilig voor hem zou zijn om hem weer te zien, bijvoorbeeld. Overigens zou hij nog jaren verder kunnen leven, heel gelukkig en precies zoals hij was toen hij er afstand van deed. Want hij heeft hem ten slotte uit eigen vrije wil opgegeven: een belangrijk punt. Nee, ik maakte me geen zorgen meer om die beste Bilbo toen hij er eenmaal afstand van had gedaan. Jij bent degene voor wie ik me verantwoordelijk voel.
Van de dag af dat Bilbo is vertrokken, ben ik erg ongerust over je geweest en over al die verrukkelijke, dwaze hulpeloze hobbits. Het zou een zware slag voor de wereld zijn als de Donkere Macht de Gouw zou overwinnen en als al die vriendelijke, vrolijke en domme Burgers, Hoornblazers, Boffers, Brasgordels, en de rest, om van de belachelijke Balingsen maar te zwijgen, in slavernij zouden raken.’
Frodo huiverde. ‘Maar waarom zou dat gebeuren?’ vroeg hij. ‘En waarom zou hij dergelijke slaven willen hebben?’
‘Om je de waarheid te vertellen,’ antwoordde Gandalf, ‘ik geloof dat hij tot nu toe – let wel, tot nu toe – het bestaan van hobbits volkomen over het hoofd heeft gezien. Daar hoor je dankbaar voor te zijn. Maar het is gedaan met je veiligheid. Hij heeft jullie niet nodig – hij heeft veel nuttiger dienaren – maar hij zal jullie niet meer vergeten. En hobbits als ongelukkige slaven zouden hem een veel groter plezier doen dan hobbits die gelukkig en vrij zijn. Er is zoiets als boosaardigheid en wraak!’
Wraak?’ vroeg Frodo. ‘Wraak waarvoor? Ik begrijp nog steeds niet wat dit alles met Bilbo en mijzelf en onze ring te maken heeft.’
‘Het heeft er alles mee te maken,’ zei Gandalf. ‘Je kent het werkelijke gevaar nog niet, maar dat komt nog. Ik was er zelf nog niet zeker van toen ik hier de laatste keer was, maar de tijd is gekomen om te spreken. Geef me de ring eens even!’
Frodo haalde hem uit zijn broekzak, waar hij bevestigd zat aan een ketting die aan zijn riem hing. Hij maakte hem los en overhandigde hem langzaam aan de tovenaar. Hij voelde ineens heel zwaar aan, alsof de ring of Frodo op de een of andere manier niet wilde dat Gandalf hem zou aanraken.
Gandalf hield hem omhoog. Hij scheen gemaakt van zuiver, massief goud. ‘Kun je er merktekens op zien?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei Frodo. ‘Er zijn er geen. Hij is volkomen glad en hij vertoont nooit een krasje of enig teken van slijtage.’
‘Nu, kijk dan maar eens!’ Tot Frodo’s verbazing en ontsteltenis wierp de tovenaar hem plotseling midden in een gloeiende hoek van het vuur. Frodo slaakte een kreet en greep naar de tang, maar Gandalf hield hem tegen.
‘Wacht!’ zei hij gebiedend, Frodo snel van onder zijn borstelige wenkbrauwen een blik toewerpend.
Ogenschijnlijk veranderde er niets aan de ring. Na een poosje stond Gandalf op, sloot de luiken voor de ramen en trok de gordijnen dicht. De kamer werd donker en stil, hoewel het geklik van Sams schaar, nu dichter bij de ramen, nog vaag uit de tuin te horen was. Een ogenblik bleef de tovenaar naar het vuur staan kijken; toen bukte hij zich en legde de ring met de tang op de haardplaat en pakte hem onmiddellijk op. Frodo snakte naar adem.
‘Hij is helemaal koud,’ zei Gandalf. ‘Pak hem maar!’ Frodo legde hem op zijn samentrekkende handpalm: hij scheen dikker en zwaarder dan ooit te zijn geworden.